In opdracht van de gemeente Tilburg heeft BAAC op 25 en 26 april 2019 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in plangebied Hendrikhof te Tilburg. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Tilburg, op het Hendrikhof, en wordt praktisch volledig omsloten door bestaande bebouwing. Na archeologisch vooronderzoek heeft de bevoegde overheid besloten dat een proefsleuvenonderzoek moest plaatsvinden binnen de zones met een hoge verwachting (het onderhavige onderzoeksterrein). Er zijn drie proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 185 m2. Dit betekend een dekkingsgraad van zo'n 6,5% van het onderzoeksterrein.Het plangebied maakt deel uit van de flank van een dekzandrug waarin in het Pleistoceen een klein, min of meer noord-zuid georienteerd fluvioperiglaciaal dal is ontwikkeld, dat op circa 300 m ten zuiden van het plangebied uitmondt in een groter, oostnoordoost-westzuidwest georienteerd fluvioperiglaciaal dal. Als gevolg van de ligging in een dal maakt het plangebied deel uit van een relatief nat gebied, waarin in het Holoceen een veldpodzol is ontstaan. In de loop van het Holoceen is het gebied vernat, waardoor vanuit de lagere delen een venige laag is ontstaan.In de late middeleeuwen zijn de reliefrijke, hogere delen ten noordwesten van het onderzoeksterrein geegaliseerd, waarbij het vrijgekomen zand is gebruikt om de lagere dekzandgebieden, zoals het onderzoeksterrein op te vullen. De natuurlijke bodem is hierdoor buiten het bereik van de ploeg geraakt, waardoor deze nog steeds vrijwel geheel intact aanwezig is. Vervolgens heeft plaggenbemesting plaatsgevonden, waardoor een dik humeus cultuurdek is ontstaan. Plaatselijk, zoals in het westelijke deel van het onderzoeksterrein, heeft grondverbetering plaatsgevonden, waardoor de bodem tot diep in de C-horizont is omgezet. In de 20e eeuw zijn het plaggendek en plaatselijk de natuurlijke bodem (diep) verstoord geraakt door de bouwwerkzaamheden en de aanleg van kabels en leidingen.Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn slechts enkele archeologisch relevante sporen aangetroffen, namelijk een cluster moesbedden, een greppel en een vermoedelijke waterloop. De moesbedden dateren vermoedelijk uit de nieuwe tijd en de greppel uit de middeleeuwen en/of nieuwe tijd (voor 1832). De waterloop was rond 1832 nog langs de oostelijke rand van het onderzoeksterrein aanwezig en is in de loop van de 19e eeuw gedempt. Vondstmateriaal is tijdens het onderzoek niet aangetroffen. De archeologische fenomenen zijn dusdanig beperkt dat niet gesproken kan worden over een vindplaats.Ondanks de verstoringen was de natuurlijke bodem in een deel van de proefsleuven nog redelijk intact aanwezig. Het ontbreken van archeologische vindplaatsen is vermoedelijk dan ook niet zozeer te wijten aan de verstoring van het bodemarchief, maar aan de natuurlijke omstandigheden van het terrein (van nature laag gelegen).