Van maandag 20 september tot woensdag 22 september 2010 is in opdracht van Adriaans bouwgroep een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-p) uitgevoerd in het plangebied Zonnetij-‘Het Klavier’.Volle-Middeleeuwen aangesneden. De datering van deze sporen is gebaseerd op kleur, structuur en vondstmateriaal. De sporen 1.001 en 13.003 zijn gecoupeerd en bleken ca 40 cm diep. Ondanks dat de bovenkant van het spoor opgenomen zal zijn in de humeuze bovengrond mogen we spreken van goed geconserveerde sporen. Hiermee bedoelen we dat het op basis van deze sporen mogelijk zal zijn om volledige structuren te reconstrueren.In sleuf 15 zijn eveneens sporen aangetroffen. In dit geval gaat het om uitbraaksleuven die de plaats aangeven waar tot enkele jaren geleden een boerderij heeft gestaan. Zowel in het eerste als het tweede vlak van de sleuven 14 en 15 zijn geen sporen aangetroffen van de klokgieterij die hier vanaf het einde van de 18de eeuw heeft gestaan. Dit neemt echter niet weg dat ze buiten de sleuven niet meer aanwezig zijn. Het aantreffen van enkele karrensporen tussen de uitbraaksleuven van de afgebroken boerderij geeft aan dat deze verstoring diep is, maar wel beperkt in horizontale zin. Het is goed mogelijk dat sporen bewaard zijn gebleven tussen de uitbraaksleuven. Bij de waardering van het terrein zal rekening gehouden worden met drie vindplaatsen. Ten eerste twee clusters middeleeuwse sporen in de werkputten 1 en 13 (vindplaats A), ten tweede een boerderij/klokkengieterij uit de Nieuwe Tijd (vindplaats B), ten derde een karrenpad (vindplaats C) Als wordt gekeken naar de gaafheid van de vindplaatsen kan allereerst worden geconstateerd dat het akkerdek, dat sporen doorgaans beschermt tegen de verstorende werking van landbouwactiviteiten, op vrijwel het gehele terrein is omgezet. Gevolg hiervan is dat de bodem plaatselijk verstoord is tot ca 50 cm in de top van de C-horizont. Desalniettemin zijn binnen het onderzoeksgebied sporen bewaard gebleven. Vindplaats A bevindt zich aan de oostkant van hetonderzoeksgebied waar de originele bodem deels of helemaal bewaard is gebleven. De relatie tussen sporen en vondsten mag daarmee eveneens als intact verondersteld worden. Tijdens het couperen is gebleken dat de diepte van de paalkuilen dusdanig is dat zelfs onder ‘esgreppels’ de verstoringen sporen kunnen worden aangetroffen, waardoor het mogelijk is op basis hiervan structuren te reconstrueren.In het geval van vindplaats B is in het veld duidelijk geworden dat hiervan niet meer rest dan uitbraaksleuven. Indien echter het vlak op de goede hoogte wordt aangelegd geven deze sleuven perfect de contouren en binnenindeling van deze boerderij weer. Op historisch kaartmateriaal is duidelijk te zien dat deze boerderij zich volledig binnen het onderzoeksterrein bevindt. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat ook de sporen van de voorganger van de boerderij, de klokkengieterij van Petit en Fritsen, geheel of deels binnen het plangebied aanwezig is. Het karrenpad, vindplaats C, is in werkput 14 en 15 aangetroffen tussen de uitbraaksleuven van vindplaats B. Van deze vindplaats is slechts een beperkt deel waargenomen. Het voorkomen van deze zeer kwetsbare sporen in een ‘verstoord gebied’ geeft echter aan dat de verstoring naar aanleiding van de sloop van de boerderij niet dusdanig ingrijpend is geweest dat alle oudere sporen zijn verdwenen. Dit stemt hoopvol voor de aanwezigheid van sporen van de klokkengieterij.Het criterium conservering heeft betrekking op de bewaartoestand van vondsten (zowel anorganisch als organisch) en ecologisch materiaal. De conservering van anorganische vondsten (aardewerk en steen) is goed en vergelijkbaar met die op andere vindplaatsen in Zuid-Nederland. Hetzelfde geldt voor vondsten van organisch materiaal (hout, leer en bot). Deze zijn tijdens het veldonderzoek echter niet aangetroffen. Vondsten uit deze materiaalcategorieën worden op de zandgronden alleen in diepe sporen (zoals waterputten) onder het grondwaterniveau gevonden. De conservering van vondsten en ecologisch materiaal kan daarmee als gemiddeld gewaardeerd worden.Voor vindplaats A geldt dat uit deze periode uit Aarle-Rixtel nog weinig bekend is. Veel van de kennis uit deze periode is afkomstig uit deopgraving Strijp. Doordat de huidige sporen tegen de bebouwde kom van Aarle-Rixtel aan liggen is het mogelijk deze in een bredere context te zien. Niet alleen kunnen ze bestudeerd worden met het oog op de middeleeuwse bewoning van het gebied, ze kunnen ons ook nieuwe inzichten geven als het gaat om de ontstaansgeschiedenis van Aarle-Rixtel. Het mag daarom niet verbazen dat vindplaats A op alle criteria aangaande inhoudelijke kwaliteit hoog scoort. Voor vindplaats B geldt dat voor deze vindplaats een bovengemiddelde score is weggelegd. Belangrijk hierbij is de relatie van deze boerderij met de klokkengieterij, die daarvoor op deze plek heeft gestaan. Ondanks het feit dat de uitbraaksleuven van de boerderij voor een grondige verstoring hebben gezorgd, zijn hieronder resten bewaard gebleven (zie vindplaats C). Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat buiten de werkputten sporen aanwezig zijn van de voormalige klokkengieterij. Indien dit het geval is kan de klokkengieterij worden onderzocht. De inhoudelijke kwaliteit van vindplaats C kan als gemiddeld worden beschouwd.Het algemene en fragmentarische karakter doen een lage score verwachten. Doordat van de ouderdom van dit pad niet meer bekend is dan dat het moet dateren van voor de bouw van de boerderij geeft het ons meer informatie over de infrastructuur van het gebied. Hierdoor wordt vindplaats C op het criterium informatiewaarde als gemiddeld gewaardeerd.Ondanks de gemiddelde score voor fysieke kwaliteit is vindplaats A op basis van de inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. Vindplaats B scoort zowel op fysieke als inhoudelijke kwaliteit bovengemiddeld en is daarmee behoudenswaardig. Voor zowel vindplaats A als B zijn derhalve maatregelen in het kader van de AMZ noodzakelijk als het college van B&W van de gemeente Laarbeek dit selectieadvies overneemt. De maatregelen kunnen inpassing (behoud in situ), opgraven (behoud ex situ) of een archeologische begeleiding betreffen. Voor het deel van vindplaats A in het zuiden en vindplaats B is in overleg met de adviseur van het bevoegd gezag afgesproken dat de archeologische waarden veiliggesteld zullen worden door middel van een archeologische begeleiding van de milieukundige sanering aldaar. Voor vindplaats C geldt dat deze op basis van onderstaande waarderingstabel niet als behoudenswaardig kan worden aangemerkt. Toch dient tijdens de sanering van vindplaats B goed gelet te worden op mogelijke resten van vindplaats C. Indien we hier toch te maken hebben met een deel van een doorgaande route, kunnen de ligging en oriëntatie ons meer inzicht verschaffen in de inrichting van het gebied. Hierbij dient met name aandacht besteed te worden aan de relatie van het pad en de klokkengieterij.