In verband met de herinrichting van de binnenstad van Eindhoven (fase 2 t/m 4), is voor het onderhavige plangebied een update van het archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De nieuwe gegevens geven geen aanleiding de in de quickscan opgestelde gespecificeerde verwachting voor de periode vroege prehistorie (laag) en periode Neolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen (laag tot middelhoog) bij te stellen. Ditzelfde geldt voor de (zeer) hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd
Wel kon met de nieuwe gegevens de gespecificeerde verwachting voor het plangebied aangescherpt worden.
Het eerder gegeven advies t.a.v. archeologie blijft daarom gehandhaafd.
Omdat archeologisch onderzoek voorafgaand aan de grondwerkzaamheden voor de herinrichting in de binnenstad praktisch niet uitvoerbaar is, adviseren we om in het plangebied een opgraving onder de variant archeologische begeleiding uit te voeren. Het doel van de opgraving – variant archeologische begeleiding is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van de verwachte en bekende vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd door middel van het volgen van de graafmachine op de plaats(en) waar het oorspronkelijke bodemprofiel definitief verstoord wordt. Er dient op aanwijzing van de archeoloog in de sleuven een leesbaar vlak en vooral ook bodemprofielen te worden aangelegd met als doel eventuele archeologische resten te identificeren, te inventariseren en te documenteren, waarbij voldoende tijd wordt geboden voor het uitvoeren van het archeologisch onderzoek. Aanwezige archeologische waarden worden zo volledig als mogelijk gedocumenteerd en geborgen om deze voor duurzaam ex situ behoud in aanmerking te laten komen. De begrenzing van de archeologische begeleiding komen in zowel het horizontale als het verticale vlak overeen met de te verstoren vlakken, als gevolg van de graafwerkzaamheden. Indien de aangetroffen sporen buiten de begrenzing van de geplande ingrepen doorlopen, wordt een waarderingsadvies opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria in de KNA en een advies gegeven ten aanzien van inrichting en beheer.
Het voorstel is verder om 1-2 dagen vooruit te werken (op basis van gemiddelde dagproductie): voorafgaand aan rioolleggen wordt door de civiel uitvoerder steeds een stuk open gelegd waar het riool 1-2 dagen later zal worden gelegd. Deze ontgraving gebeurt tot op het eerste sporenniveau (naar verwachting ca. 50-100 cm –mv) op aanwijzing van de begeleidende archeoloog. Indien sporen aanwezig zijn, worden deze gedocumenteerd volgens de voorwaarden in het PvE. Indien noodzakelijk wordt een tweede en verdere vlakken aangelegd totdat er geen archeologische resten meer worden aangetroffen of tot zover uitgraven als gevolg van de aanleg van de riolering noodzakelijk is. Daarna is deze zone vrij voor het plaatsen van de riolering; de aanleg van de riolering zelf kan dan zonder verdere begeleiding plaatsvinden. Op deze manier behoeft een archeoloog slechts beperkt per dag aanwezig te zijn en kan stilstand voorkomen, dan wel beperkt worden. In principe voert één projectleider (zijnde een ervaren senior-KNA-archeoloog) het veldwerk uit. Indien sporen worden aangetroffen, zal een tweede archeoloog worden ingezet om te helpen bij het inmeten en verwerken van de grondsporen.
Op de locatie waar de resten van de Gestelse en de Vijkstraetpoort worden verwacht (nabij de kruising van de Vrijstraat met de Wal en nabij de kruising van de Vrijstraat met de Demer (afb. 20 rode pijlen), wordt aangeraden om, indien mogelijk, voorafgaand aan de werkzaamheden een proefsleuf te graven. Op deze manier kan voorafgaand aan de werkzaamheden al een beeld verkregen worden of het tracé de resten van deze poort doorsnijdt en zo ja wat de intactheid van de poortresten is. Op grond van de vigerende erfgoedverordening moet de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) geraadpleegd worden bij het aantreffen van middeleeuwse bakstenen structuren. Door voorafgaand aan de werkzaamheden met de CRK te overleggen wordt de kans op vertraging bij het uitvoeren van de werkzaamheden verkleind.
De reeds aanwezige riolering en diverse kabels en leidingen zal de ondergrond al voor een deel geroerd hebben. Wij adviseren dan ook om in het op te stellen Programma van Eisen voor de opgraving – variant archeologische begeleiding de mogelijkheid op te nemen om de werkwijze te kunnen aanpassen naar een inspectie als blijkt dat bijvoorbeeld de bodem in een deel van het plangebied dermate verstoord is. Een inspectie houdt in dat de ontgraven vlakken na de graafwerkzaamheden worden gecontroleerd op archeologische resten. Een archeoloog is in dat geval niet permanent aanwezig bij de graafwerkzaamheden.
Op basis van voortschrijdend inzicht kan bepaald worden of deze onderzoeksstrategie aangepast moet worden. Indien blijkt dat de archeologische laag op bepaalde tracédelen niet wordt geraakt of verstoord is, dient in overleg met het bevoegde gezag een afweging gemaakt te worden of overgegaan wordt tot inspectie voor die tracédelen.