In opdracht van ABO-Milieuconsult B.V. heeft RAAP in juli 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Marnix Gymnasium te Rotterdam in de gemeente Rotterdam. Voor het gehele onderzoeksgebied gold op basis van het bureauonderzoek (Schoonhoven, 2022) een hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit het mesolithicum op rivierduinafzettingen (Formatie van Boxtel). Dit is afgeleid uit het mogelijke voorkomen van rivierduinzand in de diepere ondergrond, bij het emplacement Centraal Station aangetroffen op ca. -7 à -8 m NAP. Voor het plangebied zou dit neerkomen op een diepte van 5,5 à 6,5 m -mv. Tijdens het veldonderzoek is het niet gelukt om dieper te boren dan 4,8 m –mv. Uit een in het Dinoloket geregistreerde boring, die circa 30 m ten noordoosten van boring 8 is uitgevoerd blijkt de ondergrond daar tussen 2,8 en 13 m beneden maaiveld uit een afwisseling van humeuze klei en veen te bestaan. In het Dinoloket staat er geen interpretatie bij deze boring, maar deze afzettingen betreffen vermoedelijk komafzettingen. In ieder geval is er binnen 13 m beneden maaiveld geen sprake van een rivierduin. Op grond van dit gegeven wordt er binnen het plangebied geen rivierduin binnen 6 m –mv verwacht. Voor het (laat) neolithicum en de (vroege) bronstijd gold op basis van het bureauonderzoek een redelijke kans op sporen op en in stroomgordelafzettingen van de Afzettingen van Calais of Gorkum (Laagpakket van Wormer of Formatie van Echteld). Ook hier hangt de verwachting weer sterk af van het daadwerkelijke voorkomen van deze afzettingen in de ondergrond van het plangebied. In de hierboven aangehaalde boring uit het Dinoloket zijn geen stroomgordelafzettingen aanwezig. In een andere boring in het Dinoloket circa 150 m ten westen van het plangebied zijn eveneens geen stroomgordelafzettingen aanwezig. Daar bestaat de ondergrond tussen 0,7 en 3,35 m –mv uit Hollandveen. Het daaronder liggende Laagpakket van Wormer bestaat uit zwak siltige klei en betreffen vermoedelijk komafzettingen. Op grond van deze gegevens wordt er geen fossiele stroomgordel in de ondergrond van het plangebied verwacht. Uit het veldonderzoek is gebleken dat de ondergrond van het plangebied en de directe omgeving tot op aanzienlijke diepte uit verstoorde grond bestaat. Op grond van de boringen kan gesteld worden dat de verstoring binnen plangebied tot een diepte van ten minste 1,5 à 2,0 m –mv reikt. De vraag is daarom waar dit pakket geroerde grond aan toegeschreven kan worden. Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat het maaiveld in de Polder Blijdorp in het begin van de twintigste eeuw op -2,3 à -2,0 m NAP lag. In de huidige situatie ligt het maaiveld binnen het plangebied op -1,5 à -1,3 m NAP. Dit betekent dat in ieder geval de bovenste 0,5 à 1,0 m van de ondergrond uit opgebracht materiaal bestaat.
Op een topografische kaart uit 1950 (figuur 3) is te zien dat er ter plaatse van de groenstrook tussen de Essenburgsingel en het huidige spoor een treinspoor lag, die ook door het plangebied liep. Dit is een plausibele verklaring voor het grove grind dat in de boringen is aangetroffen. Op een topografische kaart uit 1963 is binnen het plangebied een sloot zichtbaar die langs de voormalige spoorbaan lag.
Gezien de aangetroffen diepe verstoringen van de ondergrond binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn de afzettingen van Duinkerke III, waarin resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd werden verwacht, niet meer intact. Er worden op basis van de resultaten van het veldonderzoek geen archeologische resten uit de late middeleeuwen of de nieuwe tijd meer verwacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.