In opdracht van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht heeft RAAP in 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de plannen voor de bouw van de Volgerlanden, een nieuwbouwwijk in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Deze opgraving is het vervolg op een hele serie vooronderzoeken, eindigend met een waarderend inventariserend onderzoek in de vorm van een archeologisch proefsleuvenonderzoek. Op grond van de resultaten daarvan werd geconcludeerd dat er behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn in plangebied Vreedenborgh. Naar aanleiding hiervan werd aanbevolen om de resten ex situ veilig te stellen middels een opgraving. Het primaire doel van deze opgraving was het veilig stellen van de wetenschappelijke informatie van deze vindplaats die tijdens archeologisch vooronderzoek is aangetroffen (behoud ex situ).Historisch gezien ligt Huis Vreedenborgh in een gebied dat in de 11e eeuw voor de eerste keer ontgonnen is: de Zwijndrechtse Waard. Na een aantal dijkdoorbraken in de eerste helft van de 14e eeuw diende het gebied echter opnieuw bedijkt en ontgonnen te worden. Het perceel lag in de volgerlanden van Sandelingen Ambacht, waarvan de schatrijke ridder Willem van Duivenvoorde de ambachtsheer was. Deze zou waarschijnlijk al kort na de herdijking in zijn ambacht een ambachtsheerlijke hoeve hebben laten bouwen, rond circa 1340. Verondersteld werd dat al in de 14e eeuw in opdracht van Van Duivenvoorde in zijn volgerlanden een dergelijk huis of ridderhofstede gebouwd (‘Vreedenborgh’) met daarbij een veldoven voor de benodigde bakstenen. Dit blijkt niet het geval. Het nu opgegraven Huis Vreedenborgh is in de tweede helft van de 16e eeuw gebouwd. Er is geen enkele aanwijzing voor een middeleeuwse voorganger – althans niet op deze plek.Huis Vreedenborgh staat voor het eerst afgebeeld op een kaart uit 1584. Op deze ‘Kaart van visscherijen en platen in Merwede en Maas (...)’ uit 1584 van Jan Potter staat bij het ‘Beijtel hooft’ een huisje getekend op een woonheuvel met een trapgeveltje en twee vlaggetjes op het dak. Waarschijnlijk is dit huisje ‘Vreedenborg’. Op basis van het nu gedane onderzoek kan gesteld worden dat dit zo moet zijn; de datering van vondstmateriaal sluit hier naadloos bij aan. Het huis is vermoedelijk één van de buitens langs de dijk, die werden aangelegd door gegoede burgers uit Dordrecht.Hoe de buitenplaats er oorspronkelijk heeft uitgezien, is niet bekend. Alleen de afbeelding op de kaart van Matthijs Been uit 1615 geeft hiervan een globaal idee. Daarop staat een blokhuis van enkele verdiepingen afgebeeld met daaromheen een tuin met bomen of boomgaard. De archeologische gegevens bevestigen het idee van een blokhuis met verdiepingen. Er zijn funderingsresten aangetroff en van drie bebouwingsfasen behorende tot Huis Vreedenborgh in de periode 16e-19e eeuw. Fase 4, de woning met boerenschuur, is hieraan toegevoegd omdat voor de schuur gebruik gemaakt is van de fundamenten van Huis Vreedenborgh uit de derde fase. Er zijn funderingsresten van het hoofdgebouw en één van de bijgebouwen aangetroffen (van de andere twee verwachte bijgebouwen zijn geen sporen aangetroffen). Daarnaast zijn erfstructuren (water- en beerputten, sloten, kuilen, plantenperken e.d.) aangetroffen die ook verband houden met de buitenplaats gedurende zijn verschillende gebruiksfasen. De oudste bebouwing ligt in het noordelijke deel van het onderzoeksgebied. De muren S5 en S6 zijn hiervan de restanten. De noordwestelijke helft is verstoord door de bouw van hoeve en bungalow (en navolgende sanering); desondanks kan de omvang van deze eerste fase worden bepaald op 7,0 x 8,9 m. Het betreft een eenvoudig rechthoekig gebouw waarbinnen geen binnenmuren zijn aangetroffen. Naast het gebouw lag een overkluisde beerput (S119), waaruit veel vondstmateriaal is geborgen dat deze fase eenduidig tussen 1550 en 1650 dateert. Aangezien het huis al in 1584 op tekening staat, moet fase 1 zelfs dateren tussen 1550 en 1584.In de loop van de 17e eeuw zou Huis Vreedenborgh afgebrand zijn en weer herbouwd. Er is op een aantal plekken brandsporen aangetroff en die met dit verhaal niet helemaal consistent zijn. Verondersteld mag worden dat fase 2 een uitbreidingsfase is en de brand nadien plaatsvond. In fase 2 is Huis Vreedenborgh bijna vierkant: 13,0 x 13,6 m. Het Huis is in noordelijke en westelijke richting uitgebreid. Het lijkt dus dat fase 3 (de her- en verbouw) samenhangt met een brand in de loop van de 17e eeuw. Ook het passeren van de notariële akte in 1664 zou hiermee samen kunnen hangen. Huis Vreedenborgh wordt in de tweede helft van de 17e eeuw (of misschien het begin van de 18e eeuw) uitgebreid in zuidwestelijke richting en krijgt zijn maximale grootte. Het lijkt ook de fase te zijn dat bijgebouwen gerealiseerd wordt en de formele tuinaanleg zijn vorm krijgt: het is Huis Vreedenborgh z’n Gouden eeuw. Het huis meet nu 13,0 x 20,3 m. Mogelijk wordt in deze fase ook de aanbouw aan de zuidoostzijde gebouwd. Deze aanbouw kan ook in de 18e eeuw of zelfs 19e eeuw gerealiseerd zijn, dat is onduidelijk. Aan de noordzijde verschijnt een gracht (S107) en waarschijnlijk worden alle andere aangetroffen sloten of grachten in deze fase gerealiseerd, met uitzondering van S20. Het aangetroffen bijgebouw wordt gerealiseerd, met een daar aangetroffen waterput S138. Vanaf de al bestaande waterput S31 lopen twee goten in zuidoostelijke richting, naar de gracht S20. Een daarvan, S192, is een moderne(?) aardewerken buis. De andere, S39, is echter een houten goot die vooralsnog in de 18e eeuw gedateerd wordt. Dit geldt ook voor S21, een tweede goot die langs de aanbouw loopt. Deze goten hebben waarschijnlijk een functie als overloop. De datering van de gracht is op basis van het daarin aangetroffen vondstmateriaal laat 19e-eeuws, dus fase 4. Dat is opmerkelijk omdat het hele waterafvoersysteem (S21, S31, S39 en S192), alsmede de muur en kade die op de gracht aansluiten, ouder lijken te zijn.In fase 4 vervalt Huis Vreedenborgh en wordt omgebouwd tot een boerenhoeve met boerderij, die achtereenvolgens in bezit kwam van verschillende families. Hierbij wordt voor de schuur gebruik gemaakt van de fundering van fase 3. Deze wordt (weer) in zuidwestelijke richting uitgebreid. De tuinmuur S38 wordt afgebroken en muur S62 (zuidoost), S78 (zuidwest), S111 (zuid- en noordwest) en S110 worden aangelegd. De laatste twee muren liggen overigens in elkaars verlengde koud tegen elkaar aan hetgeen pleit voor een verdere fasering. Er is echter geen enkele verdere aanwijzing dat deze constructie samenhangt met twee bouwfasen. De schuur meet nu 13,0 x 18,3 m. De woning aan de kopse (noordoostelijke) zijde, vervangt Huis Vreedenborgh uit fase 1 en fase2.In 1981 wordt op de woonheuvel na sloop van de hoeve een bungalow gebouwd, die inmiddels ook weer afgebroken is. Deze bungalow lag op de plek van het huis in fase 1 en fase2. In de opgraving zijn hiervan de sporen teruggevonden in de vorm van onder andere heipalen en andere verstoringen.Wat de economische welstand van de bewoners van Huis Vreedenborgh in de fasen 1, 2 en 3 betreft, klinken op basis van de specialistische analyses van het vondstmateriaal gemengde geluiden. De samenstelling van de inhoud van de beerput S119, pal naast het huis in fase 1, suggereert een relatief lage welstand van de gebruikers. Roodbakkend keukengerei en tafelgerei overheersen, terwijl het luxere aardewerk in de minderheid is, exotische importen geheel ontbreken en luxe drinkservies in de vorm van glaswerk nagenoeg afwezig is. Een schoenzool voor binnengebruik (met een zogenaamde tunnelsteek) duidt overigens weer op een hogere welstand. Ook de vondsten uit beerput S48, uit fase 3, stralen nauwelijks welvaart uit. Het aardewerk wordt gedomineerd door roodbakkende vormen waarvan in ieder geval een deel afkomstig is uit de nabije omgeving. De luxere baksels zoals faience en porselein zijn sterk in de minderheid en luxe drinkglazen ontbreken (weer) volledig. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de gebruikers hebben behoord tot de lagere of onderste middenklasse van de bevolking. Mogelijk betreft het afval van bedienden die werkzaam waren op de buitenplaats. Een ander complex waar veel materiaal uit tevoorschijn kwam was S20, de brede gracht of sloot. Ook in dit complex is sprake van een dominantie van tafelgerei, al valt op dat het aandeel van vormen die bedoeld zijn voor opslag aanzienlijk groter is dan bij de andere twee contexten. In het algemeen kan worden gesteld dat in dit complex meer functionele categorieën vertegenwoordigd zijn dan in de twee eerder besproken complexen. S20 is gedateerd in fase 4, de tijd van de boerenhoeve.De grote hoeveelheid vondsten laat zien dat de gracht werd gebruikt voor het dumpen van afval. Naast het goedkopere tafelgoed van roodbakkend aardewerk bezat men verschillende luxe serviezen van porselein en industriële keramiek, waaronder enkele bijzondere stukken van ‘blauwsteen’, Engels steengoed en een fidibus beker van siderolith. Er werd koffie, thee en wijn gedronken, men rookte pijp en had de beschikking over medicijnen. Al met al wijst de samenstelling van het complex dus op gebruikers uit de rijkere middenklasse. Hoewel de aardewerkanalyse zich baseert op een klein aantal grotere vondstcomplexen, is het beeld dat hieruit oprijst een beetje tegenstrijdig. Op het moment dat de buitenplaats in gebruik was lijkt sprake te zijn van een lagere welstand, dan tijdens fase 4, wanneer de hoeve is gebouwd. Het dierlijk botmateriaal wijst juist weer op een hogere welstand tot en met de 18e eeuw (op basis van vondsten van fret, konijn, pauw): “De konijnen (waar mogelijk op werd gejaagd met behulp van fretten) en de pauw onderstrepen tot slot het meer welgestelde karakter van de bewoners van Huis Vreedenborgh, ook al behoorden deze soorten niet meer tot het exclusieve voedsel van de elite.” Dit beeld baseert zich echter op relatief weinig botmateriaal.Het lijkt redelijk aan te nemen dat de bewoners van Huis Vreedenborgh van de 16e eeuw tot aan het einde van de 18e eeuw of het begin van de 19e eeuw, over een zekere welstand beschikten. Ook lijkt het redelijk te veronderstellen dat de ´hoevetijd´ bepaald geen achteruitgang vormde. De welvaart lijkt zich daarbij te baseren op zeer specifieke economische activiteiten: de baksteenproductie en de vlasindustrie.Vlasverwerking was een belangrijke industrie in Hendrik-Ido-Ambacht in de tweede helft van de 19e eeuw. Uit historische informatie blijkt dat dit al het geval was op de buitenplaats vanaf de 18e eeuw. Uit de archeologische data wordt duidelijk dat vlasbewerking waarschijnlijk al in fase 3, maar zeker in fase 4 plaatsvond. In diverse gracht- en slootvullingen zijn sporen van vlas gevonden, bij het bijgebouw (fase 3), maar zeker ook in S20, de 19e-eeuwse gracht.In de gracht is een wirwar aan houten palen en planken aangetroffen, die als rootbakken geïnterpreteerd zijn. Vlas is een gewas met een sterke natuurlijke vezel dat tot op de dag van vandaag verbouwd wordt, met name om stoffen (linnen) van te maken. Om nu de vezel te kunnen gebruiken moet het vlas geroot worden. Om de vezel ligt een houtpijp van pectine die meestal met behulp van water verwijderd wordt. Dit proces, het roten, kan op verschillende manieren vorm krijgen, bijvoorbeeld door weken in bakken. De rootbakken betreft een aantal bakken in de vorm van planken die met rijen paaltjes op hun plek werden gehouden. De bakken dateren op basis van het aardewerk tussen 1875-1895, wat goed overeenstemt met historische bronnen. Tussen circa 1895 en 1915 was het huis bewoond door Bastiaan Vliegenthart en zijn vrouw Anna Nederlof. De familie deden aan vlasbewerking en vlashandel. Ook diverse bijgebouwen (waaronder waarschijnlijk de grote schuur) op het terrein hebben ongetwijfeld met deze industrie te maken.