Het onderzoeksgebied ligt in een gebied dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van pingo’s, op de overgang van relatief hooggelegen dekzandwelvingen in het oosten naar met veen afgedekte lagere zandgronden in het westen. In de prehistorie vormde dit decor een aantrekkelijk vestigingsgebied voor de mens. De kans is groot dat in de hogergelegen dekzandruggen binnen het onderzoeksgebied een podzolbodem is ontstaan. In de lagergelegen delen kan nog een laag restveen aanwezig zijn waaronder zich een onverstoorde zandbodem bevindt. Verder bestaat de kans dat er in het onderzoeksgebied met veen gevulde restanten van pingo’s aanwezig zijn. Bij één van deze pingo’s ligt een dekzandkop. Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich geen bekende archeologische vindplaatsen. Op basis van het bureauonderzoek is de archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied zowel middelhoog tot hoog voor de periode steentijd-bronstijd als voor de periode ijzertijd-middeleeuwen.Uit het booronderzoek is gebleken dat de dekzandkop verstoord is, mogelijk zijn alleen nog de flanken intact. In één perceel blijkt sprake te zijn van een serie boringen met een intacte podzol. Waarschijnlijk is dit perceel in het verleden niet of nauwelijks geploegd en heeft er geen egalisatie plaatsgevonden. In aanvullende waarderende megaboringen op dit perceel zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In de overige delen van het onderzoeksgebied is geen sprake van gebieden met aaneengesloten intacte podzolbodems. In boringen 34 en 35 is duidelijk sprake van de aanwezigheid van een pingo met hierin intacte vullingen tot een diepte van circa 3 m-mv. Van andere op basis van de FAMKE vermeende aanwezige pingo’s in het onderzoeksgebied zijn geen duidelijk aantoonbare resten gevonden. In twee zones, tussen boringen 10 t/m 15 en 32 t/m 38, deze laatste onderbroken door de in boringen 34 en 35 aangeboorde pingo, is sprake van een aaneengesloten gebied van met veen afgedekt ongeroerd dekzand. Beide zones liggen ofwel in de nabijheid van ofwel doorsnijden de pingo. MUG Ingenieursbureau b.v. adviseert om in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied, ter hoogte van boringen 1 t/m 9 geen bodemingrepen uit te voeren die dieper reiken dan circa 0,3 m-mv. Ter hoogte van boringen 10 t/m 15 wordt geadviseerd geen ingrepen uit te voeren die dieper reiken dan de onderzijde van het veen (variabele diepte, minimaal 0,5 m-mv). Indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt geadviseerd de werkzaamheden onder archeologische begeleiding, protocol opgraven uit te voeren.Ter hoogte van boringen 32 t/m 38 is het advies in het geheel geen bodemingrepen uit te voeren, maar het geplande fiets- en wandelpad om de hier aanwezige pingo heen te leggen. Indien dit niet mogelijk is dan wordt geadviseerd geen bodemingrepen uit te voeren die dieper reiken dan 0,4 m-mv (tot op de bovenzijde van het veen). In deze zone bevinden zich op enige diepte namelijk de onverstoorde sedimenten in de pingo. Het veen vormt een beschermende bufferlaag voor deze dieper gelegen sedimenten