Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken: • Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft. De verwachting is in eerste instantie gebaseerd op het waarschijnlijke voorkomen van rivierduinafzettingen in de ondergrond van het plangebied. Dergelijke duinafzettingen vormden immers binnen het veen- en rivierengebied, afhankelijk van hun hoogte, langdurig geschikte plaatsen voor nederzetting. Tevens is sprake van een middelhoge verwachting op resten uit de Romeinse tijd-Vroege Middeleeuwen. Deze is gebaseerd op het voorkomen mogelijke oever- en/of crevasseafzettingen van de Alblas, die rond 300 na Chr. is ontstaan. Tot slot is de hoge verwachting gebaseerd op de ligging van het plangebied langs de Kooiwijk, een in oorsprong middeleeuwse rivierdijk uit circa 1300 waarlangs op verschillende plekken verhoogde woonplaatsen aanwezig zijn. Deze woonplaatsen kunnen teruggaan tot het begin van de ontginningen in het gebied. De verwachting op resten uit de Nieuwe tijd zijn echter laag, aangezien op historisch kaartmateriaal uit het begin van de 19e eeuw geen bebouwing aanwezig is. De verwachting dat daarvoor bebouwing aanwezig is geweest, is hiermee laag. • Uit het veldonderzoek is gebleken dat op een diepte van 7,0 m –Mv rivierduinafzettingen aanwezig zijn (-8,39 m NAP). De top van deze afzettingen lijkt intact te zijn gebleven, hoewel er geen sporen van bodemvorming aanwezig zijn (inspoelingslagen). Op het rivierduinzand ligt een afwisseling van veen, gyttja en sterk siltige klei. Deze lithologische afwisseling is aan het maaiveld afgesloten door een pakket veen en overstromingsklei die hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van de Alblas. Hierin heeft zich een bouwvoor van 45 cm ontwikkeld. • Archeologisch gezien betekenen de resultaten dat voor de top van het rivierduinzand een verwachting bestaat op de aanwezigheid van resten uit het Mesolithicum. Er zijn echter geen harde aanwijzingen hiervoor gevonden, maar voor het vaststellen van vindplaatsen uit deze tijd (d.w.z. vuursteenconcentraties in de top van het rivierduin) is de gehanteerde onderzoeksmethode niet geschikt. Veraarde veen- of cultuurlagen in en op het veen zijn in ieder geval niet waargenomen. Hierin bevestigen de resultaten van het veldonderzoek de verwachting uit het bureauonderzoek. Voor de overige archeologische perioden is de archeologische verwachting naar beneden bij te stellen.