Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn twee proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van
circa 200 m2
. Op basis van het vooronderzoek was er sprake van een hoge verwachting op het
aantreffen van archeologische waarden uit de perioden Neolithicum - Nieuwe Tijd in de top van de
dekzandafzettingen.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn onder een pakket straatzand verschillende ophoog- en/of
akkerlagen aangetroffen. In werkput 2 zijn tevens twee lagen met spoelfenomenen aangetroffen;
verspoeld (Pleistoceen) zand. Onder deze lagen zijn Pleistocene afzettingen aangetroffen van dekzand
en leem. De leemafzettingen zijn gekryoturbeerd en gebioturbeerd en bevatten door suspensie en/of
verspoeling relatief veel zand. In de top van deze Pleistocene afzettingen zijn geen kenmerken van
bodemvorming waargenomen, maar zijn wel archeologische sporen aangetroffen.
De meeste sporen, waaronder paalkuilen en afvalkuilen, liggen in het zuiden van werkput 1, waar
eveneens een mogelijke (achter)erfstructuur zichtbaar is. In het noorden van werkput 1 is een
concentratie spitsporen en/of plantkuilen zichtbaar. Werkput 2 heeft een lagere concentratie sporen
en een depressie. Op basis van het vondstmateriaal, en de (brokkelige/gevlekte) textuur en kleur van
de sporen, dateren de sporen en vondsten uit de 20e eeuw, en zijn ze dus recent of uit de Late Nieuwe
Tijd.
De leemafzettingen zijn in het vooronderzoek geïnterpreteerd als sterk siltig dekzand. Deze incorrecte
interpretatie lijkt het gevolg te zijn van de complexiteit van de leemafzettingen, door de suspensie
en/of verspoeling van zand in de afzettingen door het toedoen van kryoturbatie. Dergelijke
bodemprocessen zijn minder duidelijk waar te nemen in boorprofielen.