ADC ArcheoProjecten heeft in april 2021 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Rottedijk 16 in Bleiswijk, gemeente Lansingerland. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomenbestemmingsplanwijziging en aanvraag van een omgevingsvergunning.Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit blijkt dat in het Mesolithicum en het Neolithicum een stroomgordel in het onderzoeksgebied actief was. De hoger gelegen delen van rivieroeverwallen vormden in het Mesolithicum en het Vroeg-Neolithicum mogelijk een bewoningslocatie. Vanaf ca. 4000 voor Christus kwam het plangebied onder directe invloed van de Noordzee te liggen en was het gebied niet meer geschikt voor bewoning. Door het ontstaan van de strandwallen nam de invloed van de zee af en trad vanaf de Bronstijd veenvormingop. In die periode was het gebied niet aantrekkelijk voor bewoning. Vanaf de IJzertijd werd de veenstroom de Rotte actief ten oosten van het plangebied. Rond 900 na Christus ontstond een nieuwe monding van de Maas en raakt het veen beter ontwaterd en geschikt voor bewoning. Rond 1242 werd het veen langs de Rotte officieel uitgegeven voor ontginning. Het veen ten westen van het plangebied werd afgegraven waardoor meren ontstonden. Een strook langs de Rotte, met inbegrip van het plangebied bleef echter gespaard. Vanaf de 18e eeuw werd het gebied drooggemalen met behulp van molens. Eén van de molens bevond zich in het plangebied. Deze dateert uit 1704 en werd in 1922 ontmanteld waarna de molenromp in gebruik werd genomen als woonhuis.Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de diepere ondergrond, vanaf 290 cm –mv, bestaat uit wad- en kwelderafzettingen (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). Hierboven bevindt zich een veenpakket (Formatie van Nieuwkoop, Hollandveen Laagpakket). De bovenste 50 tot 100 cm hiervan is verstoord. De puinbijmenging in de top van het veenpakket kan worden gerelateerd aan het gebruik van het plangebied als molenplaats vanaf het begin van de 18e eeuw. Op eendiepte van 90 cm –mv (2,57 m -NAP) is boring 2 gestuit op een ondoordringbare laag, mogelijk een structuur die verband houd met de voormalige moleninlaat. Aangenomen wordt dat deze boringen zijn gestuit op resten gerelateerd aan het eerste gebruik van het plangebied als molenplaats (vanaf het begin van de 18e eeuw), maar de puinresten kunnen ook een recentere ouderdom hebben. Het betreft vermoedelijk puin dat is opgebracht ter versteviging van het maaiveld. Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat is gestuit op (oudere) structuren.Geconcludeerd wordt dat de archeologische verwachting voor resten uit het Mesolithicum en het Vroeg-Neolithicum tot de maximale boordiepte (4 m –mv, 5,37 m -NAP) kan worden bijgesteld naar laag. Ook zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor een huisplaats uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. De verwachting voor resten gerelateerd aan de molenplaats blijft gehandhaafd.De resten worden met name verwacht nabij de bestaande molenromp, waar de uitbouw is gepland. Hier kunnen resten van de voormalige waterinlaat aanwezig zijn. De schuur komt in het noorden van het plangebied, de kans op archeologische waarden gerelateerd aan het molenplaats is hier gering.