Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit oeverwal/kronkelwaard op beddingafzettingen die behoren tot de meandergordel van de Afgedamde Maas. Hierin is tot op heden een kalkrijke ooivaaggrond tot ontwikkeling gekomen. De afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. De variatie in diepteligging van de overgang van oeverwal-/kronkel-waard- naar beddingafzettingen weerspiegeld de overgang tussen kronkelwaardruggen en -geulen ter plaatse van een binnenbocht van een (reeds verlaten) riviermeander. Bij drie boringen is in de huidige bouwvoor antropogeen (bodemvreemd) materiaal aangetroffen. De resten zijn allen van (sub)recente ouderdom (19e/20e eeuw, NTC). Door hun voorkomen in de huidige bouwvoor en dat er geen aanleiding is restanten van bebouwing uit deze tijd binnen het plangebied te verwachten, zullen de resten zeer waarschijnlijk van elders zijn aangevoerd en meegeroerd. Archeologisch relevante indicatoren zijn in het opgeboorde materiaal onder de bouwvoor niet aangetroffen.Op basis van het ontbreken van archeologische relevante indicatoren, kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen archeologische vindplaats aanwezig is. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingrepen. Op grond van het ontbreken van archeologisch relevante indicatoren, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.