In november 2007 is in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) door Ingenieursbureau Oranjewoud BV een bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van een locatie voor een nieuw aan te leggen leidingtracé tussen de NAM locaties Tytsjerksteradeel en Surhuisterveen in de gemeente Achtkarspelen. Op basis van het bureauonderzoek is geadviseerd het tracé te verleggen waar deze reeds bekende dobben en/of vuursteenvindplaatsen (AMK-terrein 9839) snijdt tot buiten de betreffende locaties. Dit advies is overgenomen door de NAM.Voor het ongewijzigde tracé is geadviseerd om een Inventariserend veldonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is in november en december van 2007 uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is in het leidingtracé in eerste instantie een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Daar waar een intact bodemprofiel met een podzolbodem werd aangetroffen is direct overgegaan op een karterend booronderzoek om de aan- of afwezigheid van een vindplaats vast te kunnen stellen.In het leidingtracé zijn tijdens dit onderzoek geen dekzandopduikingen aan het oppervlak of in de top van het dekzand herkend. Wel zijn tijdens het booronderzoek in 5 boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Er zijn 3 vindplaatsen herkend. Vindplaats 1 en 2 zijn mogelijk (tijdelijke) jachtkampementen uit het (Laat) Paleolithicum of Mesolithicum. Vindplaats 3 bevat alleen houtskool en kan dus ook nog een locatie zijn met houtskool van natuurlijke oorsprong. In het overige deel van het leidingtracé waren geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Hiervoor was dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk. In oktober 2008 heeft een waarderend booronderzoek plaatsgevonden voor de vindplaatsen 1,2 en3. Hieruit bleek dat vindplaats 1 en 3 als niet behoudenswaardig kunnen worden aangemerkt. Voor vindplaats 2 gold dat, om een goede waardestelling te geven, werd aanbevolen de vindplaats door middel van proefsleuven te laten onderzoeken om op die manier te komen tot een juist selectieadvies. Dit onderzoek heeft in september/oktober 2009 plaatsgevonden. Het onderzoek diende inzicht te geven in de waarde van de vindplaats. Over de vindplaats zijn een zestal proefsleuven gegraven, verspreid over twee deelgebieden. Om eventuele concentraties vuursteenmateriaal op te sporen is gekozen voor kruislingse proefsleuven waarbinnen zeefvakken van 1 bij 1m om de 1 of 3 m zijn uitgezet over de as van de sleuven en zeefmonsters zijn verzameld in segmenten van 50 bij 50 cm. Op deze manier kon de laterale en verticale omvang van eventuele concentraties bepaald worden. Het materiaal dat is aangetroffen tijdens het onderzoek bestaat uit vuurstenenartefacten, houtskool, natuursteen in de vorm van 2 klopstenen en (sub)recent materiaal in de vorm van aardewerk, metaal en glas. Op basis van het vuursteenmateriaal blijkt de aanwezigheid van de mens uit het Paleolithicum-Mesolithicum in het gebied. Er is echter in het plangebied geen sprake meer van een samenhangende vindplaats. De fragmentatiegraad van het materiaal is hoog (geen complete werktuigen). Er is geen sprake van concentraties. Het vuursteenmateriaal is vermengd met recenter materiaal. De bodemopbouw is verstoord door ploegen of vervening tot in de E- of B-horizont. Tijdens het onderzoek zijn eveneens geen sporen, structuren of haardkuilen uit het Paleolithicum-Mesolithicum aangetroffen. De vindplaats kan geïnterpreteerd worden als een verstoorde vuursteenvindplaats. Geadviseerd werd dat de vindplaats niet behoudenswaardig is.