Hanzelijn Tunnel Drontermeer

DOI

Van 6 tot 8 mei 2007 is door ADC ArcheoProjecten een archeologische begeleiding uitgevoerd in het toekomstig tracé van de Hanzelijn ter hoogte van de tunnel onder het Drontermeer. Bij de aanleg van deze tunnel werd de Sallanddijk doorsneden. Voor de aanleg van de tunnel was een damwandconstructie aangebracht waarbinnen de bouwput bij aanvang van de begeleiding al gedeeltelijk ontgraven was. Bureauonderzoek heeft uitgewezen dat de Sallanddijk tenminste van vóór 1850 moest dateren. De archeologische begeleiding had vooral ten doel om door middel van een dwarsprofiel door de dijk in combinatie met gerichte monstername meer inzicht te krijgen in ouderdom en fasering van de aanleg van de Sallanddijk. Verder moest het onderzoek inzicht verschaffen in eventuele bewoning op of aan de dijk. Tijdens de archeologische begeleiding kon inderdaad een dwarsprofiel door de dijk worden bestudeerd en bemonsterd. Met name de dateringen van de OSL-monsters hebben nader inzicht verschaft in de ouderdom en fasering van de aanleg van de Sallanddijk. Een eerste lage kade blijkt op deze locatie, anders dan de historische gegevens doen vermoeden, tussen ca. 1814 en 1829 te zijn aangelegd. Deze kade heeft aan de voet een breedte van 7 m en is ca. 0,7 m hoog. Vervolgens wordt tussen ca. 1829 en 1844 in meerdere fasen de Sallanddijk als ‘overlaatdijk’ opgeworpen. Dit in reactie op de overstroming van 1825 die grote schade aanrichtte en waarbij veel mensen en vee omkwamen. Deze dijk meet uiteindelijk aan de voet tenminste 37 m en bereikt een minimale hoogte van 1,5 m. Achter de Sallanddijk bevond zich een brakwatermilieu dat kan worden gekenmerkt als kweldergrasland. Op enige afstand bevonden zich elzenbroekbossen. Daarnaast zijn in het gebied zeggemoerassen aanwezig geweest. De kwelders waren in gebruik als weide- en hooiland. Een opmerkelijk gegeven uit het historisch geografisch onderzoek is het verschil in strategie tussen de eigenaren/pachters/bewoners van de Polder van Dronthen en die van omliggende polders, zoals de Polder Oosterwolde. Waar men in de Polder van Dronthen er bewust voor kiest om de polder geregeld gedurende het winterseizoen door de zee te laten overstromen om zo de daar gelegen weide- en hooilanden te laten aanrijken door de aanvoer van nieuw sediment, kiest men elders voor het buiten- sluiten van zee. Het moge duidelijk zijn dat de in de Polder van Dronthen gekozen strategie afwijkt van het gangbare beeld van onze waterstaatsgeschiedenis als een voortdurende strijd tegen het water. Daarmee gingen de belangen van de landeigenaren/-gebruikers in de Polder van Dronthen (die overigens zelf in veel gevallen in Kampen woonachtig waren) in tegen die van overheid en bewoners van de stad Kampen, waar men het buitenhouden van de zee een veel hogere prioriteit toekende.Gebied XVI (Nieuwe Land) Van 7 tot en met 28 april 2008 heeft ADC ArcheoProjecten een compenserend onderzoek uitgevoerd in gebied XVI in het tracé van de Hanzelijn nabij de Tunnel Drontermeer in het Nieuwe Land. Tijdens het onderzoek zijn drie clusters van haardkuilen uit het mesolithicum aangetroffen op de flanken van een kleine dekzandrug. Op de hoogste delen van de dekzandrug heeft sterke erosie plaatsgevonden, zodat van een deel van de sporen slechts de onderzijde bewaard is gebleven. Van andere haardkuilen is een groter deel over. De haardkuilen van cluster 1 zijn onderzocht op hun inhoud: in de monsters is uitsluitend houtskool te vinden, dat deels verglaasd is door het gebruik van hoge temperaturen. De houtskool blijkt afkomstig van dennenhout en in één geval ook eikenhout. Vermoedelijk zijn de kuilen gebruikt voor de productie van teer ten behoeve van de vervaardiging van gereedschap. De temperatuur van het vuur in de kuilen moet boven 300 °C hebben gelegen, wat voldoende heet is om teer of pek te kunnen produceren. Een deel van de houtskool vervormt bij deze temperaturen en ziet er 14 verglaasd uit. De kuilen zijn met behulp van de C-methode gedateerd in het laatste deel van het Midden-Mesolithicum en het begin van het Laat-Mesolithicum. Behalve de haardkuilen zijn slechts enkele andere grondsporen aangetroffen: enkele kuilen en paalsporen. Deze sporen liggen echter zo verspreid dat hieruit geen structuren te herleiden zijn. Vondsten zijn niet aangetroffen. De haardkuilen zijn hier dus speciaal voor het doel van teerproductie aangelegd zonder dat sprake lijkt van een nederzetting in de directe omgeving. De afwezigheid van een nederzetting kan echter niet met zekerheid worden vastgesteld, omdat niet de gehele dekzandrug onderzocht is vanwege het reeds gegraven cunet en vanwege het ontbreken van de hoogste top van de rug als gevolg van erosie.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-27q-phr3
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-27q-phr3
Provenance
Creator N. Prangsma; D. Gerrets
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor J.W. Beestman; ADC ArcheoProjecten
Publication Year 2020
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact J.W. Beestman (ADC)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/pdf; text/xml
Size 65021811; 10693; 9032; 799; 10546
Version 1.0
Discipline Humanities