Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied waarschijnlijk relatief laag in het pleistocene
dekzandlandschap gelegen heeft, op terrasafzettingswelvingen (Formatie van Sterksel) aan de
westflank van een dekzandrug. Het dichtstbijzijnde beekdal (van de Run) bevindt zich circa 760 m ten
noorden van het plangebied. Het terrein ligt daarmee wel op een gradiëntzone van de dekzandrug
naar een lager gelegen vlakte, maar heeft vermoedelijk gedurende het LaatPaleolithicum/Mesolithicum een minder gunstige locatie gevormd gezien de afstand tot een beek. In
de Middeleeuwen trok bewoning veelal vanaf de top van dekzandruggen naar de flanken van
beekdalen. In het plangebied is waarschijnlijk vanaf de Late Middeleeuwen of gedurende de Nieuwe
tijd een bouwlanddek aangelegd, die het onderliggende pleistocene zand (en mogelijk aanwezige
archeologische resten) hebben beschermd voor latere verstoringen. Op basis van onderzoek in de
omgeving blijkt echter veelal dat sprake is van een verstoorde top van pleistocene afzettingen,
veroorzaakt door de aanleg van het bouwlanddek en moderne werkzaamheden. Er zijn voor het
plangebied echter geen gekwantificeerde verstoringen vast te stellen in het bureauonderzoek,
waardoor vooralsnog sprake blijft van een middelhoge verwachting voor alle periodes tot en met de
Vroege Nieuwe Tijd. Aangezien het plangebied op de kadastrale Minuut onbebouwd is, is wel sprake
van een lage verwachting op bebouwingsresten uit de Nieuwe Tijd.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het plangebied direct onder een moderne
verstoringslaag terrasafzettingen aanwezig zijn, waarin sporen van bodemvorming (podzolering)
ontbreken. Dit is het gevolg van graafwerkzaamheden, vermoedelijk ten behoeve van de inrichting van
het bedrijfsterrein in het plangebied. Hiertoe is het pleistocene zandreliëf geëgaliseerd, waarbij in
deelgebied Waterberging een moderne antropogene humeuze zandlaag is aangebracht en in
deelgebied loods uitsluitend stabilisatiezand. Het is onduidelijk of ooit dekzand en/of een esdek in het
plangebied aanwezig zijn geweest, maar deze zijn nu allemaal verdwenen. In beide gevallen is de
bodemopbouw zodanig verstoord, dat geen intacte archeologische resten meer in het plangebied te
verwachten zijn. Hiermee is de hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek op resten
uit het Laat-Paleolithicum-Late Middeleeuwen naar laag bij te stellen.