Inleiding
Synthegra B.V. heeft in opdracht van XXXX een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd voor de Fase C ontwikkeling op de Vletgaarsmaten 2 te Holten. Dit is een vervolg op het eerder uitgevoerde bureauonderzoek. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van een bedrijventerrein.
De oppervlakte van de toekomstige bodemverstoring bedraagt 17 hectare waarvan een groot gedeelte van de werkzaamheden dieper zullen gaan dan 0,5 meter beneden maaiveld. De bodem zal waarschijnlijk tot ver in het archeologische niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan.
Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld.
Het plangebied ligt grotendeels op een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden en deels op een dekzandrug in het zuiden. Op basis van de Gemeentelijke verwachtingskaart heeft het plangebied gedeeltelijk geen archeologische verwachting en in twee zones een middelmatige archeologische verwachting en in het zuidelijk deel een hoge archeologische verwachting. Deze zones zijn bepaald op basis van het voorkomen van dekzandruggen op de geomorfologische kaart. Een groot gedeelte van het gebied heeft een lage kans op het voorkomen van archeologische resten op basis van de kenmerken (laagliggend en overgroeid met veen voor het grootste gedeelte van het Holoceen). De dekzandrug in het zuiden en de flanken ervan hebben terecht een middelhoge tot hoge verwachting omdat dit waarschijnlijk binnen het drassige gebied lang een droge plek geweest is en als er activiteit is geweest, dit zich hier zal hebben geconcentreerd.
De verwachting voor deze dekzandrug en de flanken geldt voor de periode laat-paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen, op basis van historisch landgebruik is de verwachting voor late middeleeuwen en nieuwe tijd laag.
Bodemgaafheid: In hoeverre ruilverkaveling nadelige effecten zal hebben gehad op de bodemgesteldheid kan enkel door middel van veldwerk met zekerheid bepaald worden.
Archeologische interpretatie veldonderzoek
Het natuurlijke bodemprofiel is in een deel van het plangebied intact. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van het dekzand. Omdat er in een deel van het plangebied een B-horizont bovenop een intacte C-horizont is aangetroffen, kunnen resten uit het Laat-Paleolithicum en Mesolithicum zich nog in het gebied bevinden. De (middel)hoge verwachting voor resten uit deze perioden kan daarom rondom deze boringen gehandhaafd worden.
Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont reiken en zijn mogelijk nog intact voor gedeelten van het plangebied. In een deel van het gebied is de top van de C-horizont niet meer intact (AP-C, AP-Esdek-C en AP-Esdek-menglaag-C). Desondanks is de C-horizont in deze boringen op een diepte aangetroffen welke niet veel dieper ligt dan de top van de C-horizont in boringen waar deze wel intact is. Aangezien sporen uit bovengenoemde periodes diep kunne reiken, kunnen deze ook in de boringen met een niet-intacte C-horizont nog worden aangetroffen. De (middel)hoge verwachting voor resten uit deze periode kan daarom worden gehandhaafd.