Mevrouw Ten Have-Kasteel komt uit een gezin van 6 meisjes. Ze heeft het geallieerde bombardement op de Fokkerfabriek in Amsterdam Noord op 17 juli 1943 meegemaakt: zij was toen 10 jaar. De R.K. Ritakerk vierde die dag het 25-jarig bestaan van de parochie met een feestelijke mis. De kinderen van de R.K. scholen zaten klassegewijs in de kerk, toen de bommen vielen. Het meisje Kasteel ziet de inslag en is verdoofd van schrik als zij door een reddingswerker uit de kerk wordt gehaald. De moeder van mevrouw Ten Have was ook in de kerk, om te biechten. In de stofwolken riep deze moeder als een waanzinnige om haar kinderen. Ook een tante van mevrouw Ten Have zat in de kerk. De oudste dochter van deze tante is omgekomen in het postkantoor in de Van der Pekstraat. Dit nichtje werd pas na omzwervingen langs de ziekenhuizen in Amsterdam gevonden tussen de overledenen in de Zuiderkerk. De tante werd gek van verdriet: toen werd dat niet begrepen door de tienjarige.Mevrouw Ten Have vertelt over het dagelijkse leven (bonnen voor eten, verduistering), de buurt, de Joodse mensen, de NSB-kinderen, onderduikers en de hongerwinter. Angst voor oorlog, kunnen vluchten, kunnen onderduiken spelen nog altijd een rol in haar leven. Verschrikkingen van hedendaagse oorlogen roepen haar jeugdervaringen nog steeds op.