Plangebied Zanderij Zuid 3 te Castricum, gemeente Castricum

DOI

In opdracht van C. Nelis Bouw & Ontwikkeling heeft RAAP op 12 en 13 juli 2023 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in het kader van het project ‘Zanderij Zuid 3’ in de gemeente Castricum. De doelstelling van het proefsleuvenonderzoek was het vaststellen van de archeologische waarde van een (of meerdere) eventuele archeologische vindplaats(en), met als uitgangspunt om deze zoveel mo-gelijk in situ te behouden. Hiertoe was het noodzakelijk inzicht te krijgen in de precieze aard en om-vang van de vindplaatsen. In het verlengde daarvan is in kaart gebracht wat de consequenties zijn van de onderzoeksresultaten voor de verdere planvorming in het plangebied. Zijn de archeologische vind-plaatsen behoudenswaardig, en, zo ja, kunnen ze daadwerkelijke behouden blijven of dienen ze te worden opgegraven?

Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het onderzoeksgebied vier proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 306 m2. Dit komt neer op een dekkingsgraad van 1,05% van het onderzoeksgebied.

Verspreid over de proefsleuven zijn verschillende archeologische resten in een gestapeld landschap aangetroffen. Er is sprake van getijdenafzettingen die worden afgedekt door Oude- en Jonge duinafzettingen. In het zuidwesten is een (vondstloze) cultuurlaag c.q. vegetatieniveau in de top van de getijden-afzettingen aanwezig, met een datering in de (late) ijzertijd-Romeinse tijd. Daarnaast is in het gehele onderzoeksgebied, voor zover de vier sleuven inzichtelijk maakten, sprake van een volmiddeleeuwse cultuurlaag in de duinzettingen. In de top van de jonge duinafzettingen is ten slotte sprake van een menglaag, mogelijk als gevolg van landbouw in de nieuwe tijd, maar mogelijk als restant van de (sub)recente moderne inrichting van het gebied (bijv. egalisatie).

Aangetroffen zijn nederzettingsresten uit de (late) ijzertijd-Romeinse tijd (paalsporen en greppels), en sporen van landgebruik uit de volle middeleeuwen (greppels) en nieuwe tijd (greppels en een sloot). De vondsten bestaan met name uit gebruiksaardewerk uit de genoemde periodes, waaronder handgevormd aardewerk, kogelpot, Andenne-aardewerk, roodbakkend aardewerk en industrieel wit. Daarnaast zijn ook twee fragmenten dierlijk bot aangetroffen, een kaakfragment van een paard en een fragment van een langbeen van een niet nader te definiëren groot zoogdier. De sporen en vondsten zijn toe te schrijven aan drie vindplaatsen c.q. complexen.

Vindplaats 1: Aard van de vindplaats : nederzettingsresten Diepteligging : sporenvlak vanaf gemiddeld 0,08 m -NAP. Datering : (late) ijzertijd-Romeinse tijd

Vindplaats 2: Aard van de vindplaats : sporen van landgebruik Diepteligging : sporenvlak vanaf gemiddeld 0,20 m -NAP. Datering : (volle) middeleeuwen

Vindplaats 3: Aard van de vindplaats : sporen van landgebruik Diepteligging : vanaf ca. 0,80 m +NAP - 1,40 m +NAP Datering : (midden/late) nieuwe tijd

Op basis van de waardering van de aangetroffen resten, waarbij is gekeken naar zowel de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaatsen, wordt geconcludeerd dat vindplaats 1 en 2 behoudens-waardige vindplaatsen zijn. Vanwege het voorkomen van deze twee behoudenswaardige vindplaatsen, maar ook het niet kunnen uitsluiten dat meerdere behoudenswaardige vindplaatsen nog in het onderzoeksgebied aanwezig zijn (vanwege de beperkte dekkingsgraad van het onderzoek), geldt het volgende selectieadvies:

• Planaanpassing zodat behoud in situ van het archeologisch bodemarchief vanaf de onderzijde van de (vol)middeleeuwse cultuurlaag (S1200) kan worden gerealiseerd. De hoogte hiervan varieert van 0,08 m +NAP tot 0,28 m -NAP.

• Indien dit niet mogelijk is wordt archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd, specifiek en alleen voor die locaties waar het sporenniveau onder S1200 (en eventueel een sporenniveau onder S1500) bedreigd wordt. Daarbij wordt in eerste instantie aanvullende proefsleuven aanbevolen, als het om grotere terreindelen gaat in zones die niet met huidig proefsleuvenonderzoek onderzocht zijn of kon-den worden; dit om de vindplaatsen te kunnen begrenzen en eventueel nieuwe vindplaatsen op te kunnen sporen. Naar aanleiding van het huidige onderzoek is vanwege de lage dekkingsgraad feite-lijk maar weinig grip op het plangebied verkregen.

• Uiteindelijk zullen – voor zover behoud in situ niet mogelijk is – alle behoudenswaardige resten op-gegraven moeten worden.

Gelet op de planning en voortgang is het de wens van de initiatiefnemer om geen aanvullend proefsleuvenonderzoek uit te voeren, maar om de geplande werkzaamheden (zoals op de verbeelding met kleur/arcering is weergegeven) etc. onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. RAAP ziet op archeologisch inhoudelijk vlak daarvoor geen belemmering en kan zich daarbij aansluiten:

Gezien de aard van de civieltechnische situatie is een eventuele archeologische begeleiding goed mo-gelijk (bijlage 5). Daarbij kunnen verschillende regimes opgenomen worden in het daarvoor verplicht op te stellen Programma van Eisen. Voorgesteld wordt om in eerste instantie uit te gaan van protocol proefsleuven in een actieve vorm (permanente aanwezigheid van een archeologisch team), omdat het onderhavig proefsleuvenonderzoek in feite weinig dekking had, de begrenzing van de behoudenswaardige vindplaatsen dan ook onbekend bleef en mogelijk meer behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig zijn. Men heeft dan de vrijheid om – in overleg met de bevoegde overheid – (tijdelijk) af te schalen naar een passieve begeleiding (frequent doen van waarnemingen) voor zolang behoudenswaardige resten uitblijven. Indien de civieltechnische ingrepen een behoudenswaardige vindplaats doorkruisen, kan (tijdelijk) opgeschaald worden naar een opgraving (doorstart), voor zover de vindplaats bedreigd wordt binnen de kaders van de civieltechnische werkzaamheden.

Ten slotte wordt geadviseerd om de locaties waar volgens de kadastrale minuutplan mogelijk nog historische bebouwingsresten aanwezig zijn mee te nemen bij het vervolgonderzoek indien deze bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Hier zullen de mogelijke behoudenswaardige resten vanaf de onderzijde van de recente toplaag mogelijk zijn (variërend van 0,80 m +NAP - 1,40 m +NAP).

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/AR/MBES9A
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/AR/MBES9A
Provenance
Creator Hemminga, M.
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor Hemminga, M.; Mol, E.
Publication Year 2024
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact Hemminga, M. (RAAP Archeologisch Adviesbureau BV.)
Representation
Resource Type Dataset
Format image/jpeg; application/gml+xml; application/octet-stream; application/pdf; application/vnd.oasis.opendocument.spreadsheet; application/vnd.openxmlformats-officedocument.spreadsheetml.sheet; image/png
Size 13167499; 7604520; 12674791; 14100343; 8333; 2314; 29856; 2309; 81645; 1852; 1101; 2300; 20801; 2323; 4137; 2599; 30058; 3429; 63399; 2700; 2402; 2299; 6704; 2296; 15870; 1888; 5616; 2908; 15131; 2179; 327094; 46817; 32508; 1046585; 55192; 38496; 75426; 48765; 24989; 88605256; 7323948; 7547908; 11007330; 8142246; 8696136; 7887956; 8339510; 9369610; 7961648; 8083910; 10350710; 11139960; 8347971; 11756820; 8476921; 8406472; 11519864; 8982134; 12038816; 9648966; 8921396; 7970513; 10939515; 11918656; 12823701; 12684267; 7581420; 11242410; 9586046; 8546874; 10117050; 9775956; 11224690; 12329505; 9217171; 8741615; 10325718; 5988828; 12446729; 11695386; 51854; 29237; 8917677; 9522637; 9022579; 11194647; 13454700; 12406728; 12498867; 12729707; 12332811; 12365356; 11302057; 10577210; 10783733; 10666876; 11272538; 10256214; 58072; 31812; 864065; 1617969; 1709065; 701655; 1122600; 1315738; 54911; 29461; 1897672; 2619258; 8560616; 13312; 34304
Version 2.0
Discipline Humanities