In opdracht van Bureau Verkuylen heeft Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) verricht in het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied aan de Kruisstraat te Drongelen, gemeente Altena. Binnen het plangebied worden tien nieuwe woningen gerealiseerd (zie afbeelding 2). Binnen het plangebied is een fruitkweker gevestigd. De nieuwbouw is gepland ter hoogte van de huidige boomgaard. Het gedeelte van het plangebied waar de nieuwbouw gepland is, heeft een oppervlakte van ca. 2 hectare.Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient in kaart gebracht te worden of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen.Op basis van het bureauonderzoek kreeg het plangebied een hoge archeologische verwachting . Dit omdat het plangebied boven afzettingen van het Oude Maasje ligt. Hierdoor lag het plangebied relatief hoog in het landschap, met geringe kans op overstromingen. Op deze fossiele stroomrug kunnen archeologische resten uit de Romeinse periode en middeleeuwen aangetroffen, mogelijk al uit de IJzertijd. De vondsten in de omgeving van het plangebied laten zien dat bewoning in en rondom Drongelen mogelijk al in de IJzertijd plaats vond.Het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen had tot doel om de gespecificeerde archeologische verwachting op basis van de resultaten van het bureauonderzoek in het veld te toetsen. Het verkennend booronderzoek had tot doel vast te stellen of een intact bodemprofiel aanwezig is binnen het plangebied, of dat er sprake is van verstoring dan wel erosie. In de tweede plaats is vastgesteld in hoeverre de oorspronkelijke bodemopbouw intact is met het oog op de aanwezigheid en de conservering van archeologische vindplaatsen.Aan de hand van het verkennend booronderzoek zijn voor zover mogelijk de volgende onderzoeksvragen beantwoord:- wat zijn de geo(morfo)logische en bodemkundige kenmerken van de ondergrond van het plangebied?- in hoeverre is de oorspronkelijke bodemopbouw intact met het oog op de eventuele aanwezigheid en gaafheid van archeologische vindplaatsen?- bevinden zich in de ondergrond van het plangebied archeologische indicatoren en zo ja, waaruit bestaan deze?- geven de resultaten van het veldonderzoek aanleiding tot vervolgstappen in het kader van de planontwikkeling in relatie tot de archeologische monumentenzorg?- Kent het plangebied eenzelfde bodemopbouw als / is er een relatie te leggen met de resultaten uit het eerder uitgevoerde veldwerk in het gebied Gansoyen?Uit het veldonderzoek is gebleken dat er een lage archeologische verwachting geldt voor het oostelijk deel van het plangebied; hier zijn geen aanwijzingen gevonden voor mogelijke langdurige menselijke activiteit. Voor het westelijk deel van het plangebied geldt echter een hoge archeologische verwachting. Dit vanwege de aanwezigheid van een vegetatiehorizont op een diepte van 85 tot 110 centimeter beneden maaiveld. Dit deel van het plangebied heeft daarom enige tijd drooggelegen waardoor het plangebied een archeologische potentie heeft. Gezien de diepteligging tussen lagen komklei is het waarschijnlijk dat de vegetatiehorizont is ontstaan in de periode dat het Oude Maasje actief was, vanaf ongeveer 300 na Christus tot aan de afdamming rond 1273. Tijdens het veldonderzoek zijn geen primaire of secundaire archeologische indicatoren aangetroffen.AdviesVoor het oostelijk deel van het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht uit elke periode. In relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen worden vervolgstappen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie daarom niet noodzakelijk geacht. Voor het westelijk deel van het plangebied, rondom de locaties waar de vegetatiehorizont is aangetroffen, adviseren wij een vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Het doel van proefsleuven en proefputten is uitspraken te doen over de archeologische waarde van de totaliteit van een terrein door een beperkt maar statistisch representatief deel van dat terrein (7-10% van het totale oppervlak) op te graven. Met een proefsleuvenonderzoek kunnen ook niet-vondstrijke vindplaatsen worden opgespoord en begrensd. Het advies is het proefsleuvenonderzoek niet alleen te richten op de locaties van de bouwvlakken (afbeelding 2), maar op het gehele westelijke deel (afbeelding 13). Op deze wijze kan er een betekenisvol beeld worden gecreëerd van eventueel aanwezige archeologische resten, en een begrenzing ervan effectief worden gerealiseerd. Door het gehele westelijke deel in het proefsleuvenonderzoek te betrekken is er ook ruimte voor eventuele planaanpassingen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek.Het bevoegd gezag, de gemeente Altena dient eerst naar aanleiding van het advies in dit rapport een besluit te nemen. Ook wanneer het plangebied op basis van uitgevoerde onderzoek wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische ‘toevalsvondst’ wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Altena, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.