In 2010 heeft te Sevenum-De Krouwel een opgraving plaatsgevonden. Naar aanleiding van het vooronderzoek was er een hoge verwachting voor bewoningssporen uit de ijzertijd en de vroege middeleeuwen. Deze verwachting is slechts gedeeltelijk ingelost. De vroeg-middeleeuwse bewoning is niet aangetroffen, de voordien aangetroffen sporen bleken tot de ijzertijdbewoning te horen. Wel is een mogelijke structuur aangetroffen uit de vroege- of midden-bronstijd,maar vooral resten van nederzettingen uit de midden- en late ijzertijd en de volle middeleeuwen. Verder zijn sporen aangetroffen van de eerste ontginning van het gebied als akker- en weiland in de late middeleeuwen. Al deze sporen situeren zich op de fl ank van de dekzandrug, op de rug naar het beekdal. Alle structuren en perceleringen hebben onder invloed van deze landschappelijke elementen een zelfde hoofdrichting, met name noordoost-zuidwest.Mogelijk dateert een klein tweebeukig bijgebouw uit de vroege of middenbronstijd. Het vondstmateriaal daaruit was weinig daterend maar waar de datering door middel van 14C-datering is verkregen. Deze 14C-datering is onzeker, gezien deze is genomen op een stukje houtskool. Bovendien wijkt de plattegrond af van wat tot nu toe bekend is over gebouwen uit de vroege en/of midden-bronstijd. Het gaat om een veel kortere plattegrond dan wat verwacht kan worden uit deze periode. Het is niet ondenkbaar dat het gebouw jonger dateert en in de ijzertijd is te plaatsen.De ijzertijdbewoning is complexer. Over het gehele opgegraven oppervlak zijn sporen uit de midden-/late ijzertijd aangetroffen. Slechts twee dateringen wijzen op een vroegere periode, de vroege ijzertijd. Het gaat hierbij om een enkele spieker, die zich in het uiterste oosten van het plangebied bevindt en vermoedelijk deel uitmaakt van een erf uit de vroege ijzertijd. Hiervan zijn alleen spiekers aangetroffen. Voor deze periode is het ook gebruikelijk dat de hoofdgebouwen zich op een grotere afstand van de bijgebouwen bevinden. De bijgebouwen zijn dan meer bij de wei- en akkerlanden te vinden. De tweede vroege datering is afkomstig van een 14C-datering op houtskool uit structuur 61, een deel van een erfomheining. De datering in de 9e of 8e eeuw BC komt niet overeen met de datering van de structuren en vondsten die binnen de palissade zijn gebouwd. Deze wijzen, net als andere delen van de omheining, op een datering in het laatste deel van de midden- of late ijzertijd. Zo is rond 400 BC de locatie met zekerheid in gebruik genomen als woonplaats. Deze woonplaats is dan wel uniek in zijn soort. Niet alleen zijn minimaal drie te onderscheiden woonfasen herkend, maar ook de interne indeling van de omheinde zone is opmerkelijk. Centraal in het omheind gebied bevindt zich een hoofdgebouw. Dit hoofdgebouw is van een geëvolueerd Hapstype waar bij de middenstijlen versterking hebben gekregen waardoor een geschrankt vierbeukige plattegrond ontstaat. De reden hiervoor kan gezocht worden in de mogelijke opslag op een hogere verdieping. Dit soort plattegronden wordt over het algemeen vanaf 400 BC gedateerd, wat overeenkomt met de 14C-datering van deze plattegrond. Rond dit gebouw is een zone van ongeveer 6 meter vrijwel leeg gelaten. Rond deze lege zone is een hekwerk aangebracht, waarvan de palen met een interval van ongeveer vier meter geplaatst zijn. Pas daaromheen bevinden zich nog meer gebouwplattegronden, van hoofdgebouwen, bijgebouwen en van spiekers. Opmerkelijk hierbij is de noordwestelijke zone binnen de omheining waar een kluwen aan spiekers is aangetroffen. Ten zuiden van het hoofdgebouw bevinden zich nog enkele spiekers maar ten zuiden daarvan zijn geen sporen aangetroffen. Niettemin liep de palissade wel nog meer naar het zuiden door. Vermoedelijk is een deel van de akker- en/of weilanden eveneens opgenomen binnen de omheining. De zuidelijke omheining is niet aangetroffen waardoor wordt vermoed dat deze begrenzing werd gevormd door het beekdal, waar eveneens de ontbrekende waterputten voor dit erf gezocht moeten worden. Meer naar het westen zijn nog twee erven uit de midden-/late ijzertijd aangetroffen. Erf 1, het meest westelijke, bestaat uit een hoofdgebouw, bijgebouw en enkele spiekers. Een waterput ontbrak; mogelijk ligt deze in het nabijgelegen, lager gelegen beekdal. Erf 2 is dan completer: naast het hoofdgebouw zijn enkele spiekers en enkele waterputten aangetroffen. De precieze omvang van beide erven is moeilijk te bepalen. Alle structuren houden dezelfde richting aan, waardoor het toewijzen van een bepaalde structuur tot een bepaald erf wordt bemoeilijkt. Omdat de dateringen van de plattegronden zowat gelijktijdig zijn met die van het omheinde erf, kan hier sowieso geen fasering uit afgeleid worden. Vermoedelijk gaat het hier echter om het opschuiven van de bewoning van een enkel uitgebreid gezin op de flank vande dekzandrug. De reden die heeft geleid tot de oprichting van een omheind erf, waar men dan ook langer heeft vertoefd en waarschijnlijk met meerdere gezinnen tegelijkertijd, is geheel onduidelijk.In de nattere delen van het landschap zijn eveneens sporen van volmiddeleeuwse bewoning gevonden, bestaande uit twee bijgebouwen. Een groot tweeschepig bijgebouw is slechts gedeeltelijk teruggevonden door de oversnijding met een jongere greppel (type Huijbers B8). Het andere is eveneens slechts gedeeltelijk opgegraven, maar lijkt een cirkelvormige structuur te zijn, mogelijk een (hooi)berg of veekraal (type Huijbers B0). Het is onmogelijk af te leiden of beide gebouwen gelijktijdig in gebruik zijn geweest en of het gaat om een enkel erf. Uit deze periode, of mogelijk al iets ouder is eveneens een wegtracé aangetroffen dat het gehele plangebied doorkruist. In de late middeleeuwen is het gebied onbewoond. Vermoedelijk is het gebied toen volledig ontgonnen en in gebruik genomen als akker- en weiland. De perceleringsgreppels wijzen in ieder geval op een poging tot het drooghouden van de voormalig natte gronden.
Date: 2016-02
Date Submitted: 2016-06-20
Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.