Bergen Limburg Well Aijen Plangebied Hoogwatergeul Werkvak 4

DOI

AlgemeenIn opdracht van de provincie Limburg heeft ADC ArcheoProjecten een verkennend en waarderend onderzoek uitgevoerd in de deelgebieden 1 en 4 en een Archeologische Opgraving in deelgebied 2 van het plangebied Hoogwatergeul Well-Aijen werkvak 4. Aanleiding voor dit onderzoek is de aanleg van een hoogwatergeul en de daarmee gepaard gaande ontgronding in het plangebied Well-Aijen in het kader van de Maaswerken. Met de aanleg van deze hoogwatergeul wordt meer ruimte voor de rivier gecreëerd. Door de Maas meer ruimte te bieden, moeten overstromingen zoals in 1993 en 1995 in de toekomst worden voorkomen. De ontgronding wordt uitgevoerd door Kampergeul BV, die het gehele plangebied zal afgraven. Ten behoeve van de ontgronding is het plangebied onderverdeeld in vijf verschillende werkvakken die gefaseerd worden afgegraven. De diepte van de bodemingrepen zal meerdere meters bedragen. Hierdoor zullen alle aanwezige archeologische waarden worden vernietigd. Dit archeologische onderzoek heeft betrekking op werkvak 4.Het plangebied hoogwatergeul werkvak 4 bestaat uit verschillende archeologische deelgebieden die gekoppeld zijn aan landschappelijke eenheden. Het huidige archeologische onderzoek binnen werkvak 4 bestaat uit deelgebied 1b (het noordelijke deel van de kronkelwaardrug), deelgebied 2 (het noordelijke deel van het Jonge Dryas-terras) en deelgebied 4 (geulzone). Een eerste archeologische inventarisatie van het plangebied heeft plaatsgevonden in 2001 in de vorm van een bureauonderzoek en een verkennend en karterend booronderzoek door RAAP. Op basis van deze resultaten heeft ADC ArcheoProjecten in 2004 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Het huidige onderzoek bestond uit een aanvullend proefsleuvenonderzoek met eventuele doorstart naar een opgraving bij het nader aantonen van een archeologische vindplaats. Alleen in deelgebied 2 heeft een doorstart naar een opgraving plaatsgevonden. In deelgebied 1b heeft wel nog een uitbreiding van enkele proefsleuven plaatsgevonden. Het veldwerk is uitgevoerd tussen 18 april en 26 mei 2011.Geheel onverwacht werd tijdens dit onderzoek een vuursteenvindplaats aangetroffen op een smalle kronkelwaardrug in de geulzone die niet was aangetroffen of herkend in het proefsleuvenonderzoek van 2004. Deze grensde aan een met organisch materiaal opgevulde restgeul die eveneens voor het eerst werd ontdekt. Om de waarde van de cluster vuurstenen artefacten te bepalen, was het noodzakelijk de vindplaats te waarderen. Om die reden en het onderzoek van het pakket humeuze klei en veen in de naastgelegen restgeul is er een aanvulling op het Programma van Eisen (PvE) geformuleerd, waarin de vraagstellingen en nieuwe onderzoeksmethodiek zijn beschreven. Het aanvullende onderzoek op deze vindplaats heeft van 19 augustus tot en met 14 september 2011 plaatsgevonden. Inmiddels is reeds een vervolgonderzoek uitgevoerd waarbij de locatie nader is onderzocht. De resultaten van deze opgraving zullen naar verwachting in 2016 worden gepresenteerd.Landschap- en vegetatieontwikkelingCentraal in werkvak 4 ligt een restgeul van de Maas waar in het diepste deel van de geul sterk humeuze klei en veen bewaard is gebleven. Aan de hand van een analyse van de pollenmonsters uit de restgeul kan de vegetatie (en de ontwikkeling daarvan) ten tijde van de bewoning zeer gedetailleerd gereconstrueerd worden. Het veen in de restgeul omvat informatie over de vegetatiegeschiedenis van een zeer lange tijdsperiode (ca. 8000 jaar, van het Boreaal (Vroeg-Mesolithicum) tot en met Subatlanticum (Late IJzertijd/Vroeg-Romeinse tijd), hetgeen een zeer unieke situatie is voor het Maasgebied en voor Nederland in het algemeen. Andere Holocene restgeul- en meerafzettingen worden namelijk vaak gekenmerkt door hiaten. Dit botanische archief herbergt niet alleen een uitermate gedetailleerd beeld van de vegetatie (en van de klimatologische) veranderingen van een belangrijk deel van het Holoceen, maar zal ook een redelijk compleet overzicht kunnen geven over de introductie van gedomesticeerde gewassen en veel nieuwe kennis opleveren over de ontwikkeling en diversificatie van cultuurgewassen over het grootste deel van de prehistorie. Het hieronder geschetste voorlopige beeld van de landschaps- en vegetatieontwikkeling zal in de nabije toekomst nog verder aangevuld en verfijnd kunnen worden als alle pollenanalyses en OSL-dateringen van de opgravingscampagne in 2012 gereed zijn. Deze analyseresultaten zullen naar verwachting in 2016 worden gepubliceerd in het rapport van de opgravingscampagne 2012 - 2014 in werkvak 2 en 4.Tijdens het Jonge Dryas-stadiaal (10500-9700 v. Chr.) heerste in deze omgeving een koud klimaat en was het landschap open met een toendravegetatie. Dennen- en berkenbossen stierven voor een groot deel af. Veel van de open berken- en dennenbossen werden in de Jonge Dryas vervangen door een open, kruidenrijke vegetatie met dwergstruiken. Ook kon heidevegetatie zich tijdelijk op de zandige gronden meer uitbreiden. Door hellingsprocessen als gevolg van het koude klimaat was er veel aanvoer van sediment naar de rivieren. Als gevolg van deze milieuomstandigheden had de Maas een vlechtend patroon en bestond het onderzoeksgebied uit een brede riviervlakte.In het begin van het Holoceen (9.700 v. Chr.) steeg de temperatuur en nam de neerslag toe. De door regen gevoede Maas is zeer gevoelig voor verandering van neerslag en als reactie op deze klimaatveranderingen sneed de rivier zich in het Jonge Dryas-terras in en verliet diverse voormalige geulen om zich te concentreren in één hoofdgeul. Deze hoofdgeul lag in het westen van het onderzoeksgebied en heeft een deel van het terras uit de Jonge Dryas opgeruimd. In het Preboreaal waren de piekafvoeren lager dan in de Jonge Dryas maar de rivieractiviteit was nog steeds belangrijk. Dit wordt onder andere geïllustreerd door een snelle laterale migratie van de rivier richting het westen. De geomorfologie van dit vroegholocene terras wordt gekarakteriseerd door grootschalige oeverafzettingen aan de binnenbocht van de Maas. Dit terras werd verlaten door insnijding van de Maas, waarschijnlijk aan het eind van het Preboreaal of aan het begin van het Boreaal. Door hogere wintertemperaturen verminderde het sneeuwsmeltwater, wat leidde tot afname van de rivierafvoer. Vanaf die tijd had de Maas ongeveer de huidige loop. De restgeul die overbleef tussen het Jonge Dryas-terras en de kronkelwaardruggen werd verlaten maar bevatte nog wel stilstaand tot licht stromend water.De vegetatie bestond in het begin van het Boreaal (Vroeg-Mesolithicum) uit naaldbossen met grove den op de hogere, drogere, zandige terrassen en loofbossen met eik en iep en veel hazelaarstruweel op de meer vochtige, lagere gronden. In het vroege Atlanticum (Midden-Mesolithicum) begon de restgeul te verlanden en er vond veengroei plaats. De vegetatie bestond in deze periode uit gemengde eikenloofbossen met veel schaduwrijke plekken. In het Midden-Atlanticum (Laat-Mesolithicum) bleef het gemengde eikenloofbos in het gebied aanwezig. Vanaf deze periode wordt er weer klei afgezet in de geul en bevatte deze waarschijnlijk stilstaand water. In het (late) Midden-Atlanticum (Laat-Mesolithicum of Vroeg-Neolithicum) bleven gemengde eikenloofbossen met iep, hazelaar, es en linde in het gebied aanwezig. In het gebied zijn hier en daar kleine stukken bos ontgonnen en vind akkerbouw van granen plaats op kleinschalige akkertjes. De grote ontginningen in het gebied lijken vooralsnog pas in de IJzertijd plaatsgevonden te hebben.Tijdens hoogwaterperioden zijn in het Midden-Holoceen vanuit de Maasmeander kleiige en siltige sedimenten afgezet op de oeverafzettingen van de vroegholocene Maas en in de geulzone tussen de kronkelwaardruggen. De hoeveelheid sediment die daarbij werd aangevoerd op de kronkelwaardruggen was waarschijnlijk gering. In deze periode zijn in ieder geval drie stilstandfasen geweest in de sedimentatie in de geulen: na de Midden-Bronstijd en na de Vroeg-Romeinse tijd en na de Laat-Romeinse tijd. In deze perioden was er geen water in de geul. Tijdens latere perioden in het Holoceen hebben antropogene invloeden, zoals het kappen/branden van de natuurlijke bosvegetatie, grote invloed gehad op de overstromingsfrequentie en de hoeveelheid meegevoerde sedimenten. Het verdwijnen van het bosareaal had verhoogde grondwaterstanden tot gevolg en meer kans op overstromingen. Vooral door het toenemen van het areaal aan landbouwgrond in en na de Romeinse tijd is sprake geweest van verhoogde afvoer en sedimentatie. Hierdoor zijn waarschijnlijk in deze periode nieuwe kronkelwaardruggen ontstaan. Helaas is alleen de Vroeg-Romeinse tijd in de sedimenten van de Begemann-boring weerspiegeld, waardoor de rest van de Romeinse tijd en Middeleeuwen ontbreken. Vanaf de Late Middeleeuwen is door grote ontginningen weer meer afvoer en sedimentatie van de Maas. Het gebied is hierdoor bedekt met een dikke laag sediment.Mesolithische vindplaats in de geulzoneOp een relatief smalle kronkelwaardrug in de geulzone werd een vuursteenvindplaats aangetroffen. Dit was opvallend aangezien hier bij het vooronderzoek geen vuursteensite aan het licht was gekomen. Dit komt echter ook voort uit het feit dat er weinig IVO-onderzoek in de geulzone is gedaan. In totaal zijn hier 1649 artefacten verzameld. In de opgravingsput zijn twee concentraties vuursteen aangetroffen, waarvan de grootste concentratie in het noordelijke deel van de werkput en een tweede minder duidelijk cluster in het zuiden. Op basis van de typologische kenmerken is het grootste deel van het debitage materiaal, maar ook de meeste werktuigen, in het Mesolithicum te plaatsen. De groep microlieten wordt gedomineerd door driehoeken en B-spitsen, wat, in combinatie met kerfresten, op een vroegmesolithische datering wijst. In dit deelgebied zijn geen sporen aangetroffen die tot de steentijd behoren. De precieze aard van deze vroegmesolithische vuursteenvindplaats, of dit één of meerdere gebruiksfasen vertegenwoordigt en of er een eventuele relatie bestaat met de zuidelijker aangetroffen mesolithische vuursteenvindplaats 33 in werkvak 2 zal nog nader worden onderzocht aan de hand van de resultaten van de opgravingscampagne 2012 – 2014 in werkvak 2.NeolithicumIn het zuidelijke deel van werkvak 4 zijn op de kronkelwaardrug (deelgebied 1b) kuilen aangetroffen met daarin handgevormd neolithisch aardewerk en vuursteen. De meeste vuursteenvondsten uit dit deelgebied zijn afkomstig uit lagen. Onder deze vuursteenvondsten bevinden zich onder andere afslagen, microklingen, een schrabber en een spitskling. Het vuursteen kan ruwweg in het Neolithicum gedateerd worden. De keramische vondsten en een 14C-datering plaatsen deze vindplaats rond 4.340-4.300 v. Chr. in het Vroeg-Neolithicum B. Deze site is zeer waarschijnlijk het meest noordelijke deel van een veel omvangrijkere vindplaats uit het Vroeg-Neolithicum B die zich voor het grootste deel bevindt op het ten zuiden van werkvak 4 gelegen deel van deze kronkelwaardrug in werkvak 2 (deelgebied 1c). Deze vindplaats behoort bij vindplaats 9 en 10 van het proefsleuvenonderzoek uit 2004 en wordt na het huidige aanvullende proefsleuvenonderzoek gerekend tot vindplaats 30.BronstijdAanwijzingen voor een vindplaats uit de Bronstijd zijn bijzonder schaars te noemen. Op het Jonge Dryas-terras zijn drie houtskoolrijke kuilen uit deze periode gevonden, mogelijke haard- of brandkuilen. Op basis van een 14C-datering van geassocieerd houtskool dateert één van de brandkuilen uit de Vroege Bronstijd of de Midden-Bronstijd A, afhankelijk van welke periodisering wordt gehanteerd. Een duidelijke sporenconcentratie ontbreekt rondom deze brandkuil en de sporen die hier zijn aangetroffen, hebben geen dateerbaar vondstmateriaal opgeleverd.Twee andere brandkuilen zijn op basis van aardewerkvondsten mogelijk eveneens in de Bronstijd te dateren en liggen nog geen 13 m van elkaar vandaan. Eén van deze kuilen bevat een donkergrijze vulling met aardewerkfragmenten, natuursteen en houtskoolresten. Er zijn vijftien verbrande brokken steen in aangetroffen en daaronder bevindt zich ook een fragment van een klop/wrijfsteen. De op alle fronten gemengde inhoud doet vermoeden dat het hier om een haardplaats gaat die secundair is gebruikt als afvalkuil. Mogelijk kunnen de brandkuilen als off-site elementen van een vindplaats uit de Midden-Bronstijd worden beschouwd die op het zuidelijke deel van het Jonge Dryas-terras in werkvak 1 is aangetroffen.In deelgebied 1b is in werkput 111 een vondstlaag met houtskool aangetroffen op een diep niveau in de laagte in de kronkelwaardzone. 14C-datering van het houtskool geeft een ouderdom van 3140/3180 ± 30 BP; gecalibreerd is dat 1495-1405 v. Chr. oftewel de Midden-Bronstijd. Micromorfologisch onderzoek aan deze laag concludeert dat een deel van het bodemprofiel een akkerlaag betreft.IJzertijdIn het centrale oostelijke en zuidoostelijke deel van deelgebied 2 is op het Jonge Dryas-terras een deel van een erf of nederzetting uit de Vroege IJzertijd aangetroffen (vindplaats 45). Deze bevond zich op een hoger gelegen duin op het terras. Mogelijk is slechts de randzone van de ijzertijdvindplaats aangesneden, aangezien het grootste deel van dit duin zich verder in oostelijke en zuidoostelijke richting uitstrekt buiten het huidige werkvak. Tot het erf uit de Vroege IJzertijd behoren één kleine huisplattegrond, die echter ook als twee bijgebouwen gereconstrueerd zou kunnen worden, acht spiekers of bijgebouwen, drie waterkuilen, meerdere houtskoolrijke kuilen (haard- of brandkuilen) en een groot aantal vondstloze kuilen die niet tot een structuur konden worden herleid.De huisplattegrond vertoont grote gelijkenis met plattegronden van het type Sittard-Rekem die in de Vroege- of Midden-IJzertijd worden gedateerd. Hiervan zijn slechts twee voorbeelden bekend die beiden op de löss zijn opgegraven. Eén huisplattegrond is opgegraven in Sittard-Hoogveld en een tweede exemplaar is opgegraven in Neerharen-Rekem in België. Sittard ligt bijna 80 km ten zuiden van Well-Aijen, terwijl Rekem ongeveer 100 km hiervandaan ligt. Hiermee is de in Well-Aijen opgegraven plattegrond voorlopig niet alleen de meest noordelijke van dit type, maar tevens de enige die is aangetroffen op een Maasterras.De acht bijgebouwen betreffen vier-, zes- en achtpalige vierkante en rechthoekige structuren die als spieker of kleine bijgebouwen geïnterpreteerd kunnen worden.Vroege MiddeleeuwenZowel op het Jonge Dryas-terras als in de geulzone zijn in totaal 79 houtskoolrijke kuilen gevonden die mogelijk als houtskoolmeiler uit de Vroege of Volle Middeleeuwen geïnterpreteerd zouden kunnen worden. Twee houtskoolrijke kuilen die bij het proefsleuvenonderzoek uit 2004 zijn aangetroffen, zijn gedateerd met behulp van 14C-onderzoek. Hieruit kwam één datering van ca. 600 n. Chr. (1479 ± 20 BP) voor vindplaats 14 en één datering van ca. 900 n. Chr. (1117 ± 21 BP) voor vindplaats 13. Zowel van noord naar zuid als van oost naar west komen houtskoolmeilers verspreid over de deelgebieden voor, ongeacht de ondergrond. De verspreiding van de houtskoolmeilers is diffuus. Er zijn geen zones met duidelijke concentraties aan meilers aanwezig. De grens van de verspreiding is onduidelijk. Niet alleen zullen deze buiten het plangebied doorlopen, ook binnen de niet opgegraven delen van deelgebied 2 en 4 kunnen zich naar verwachting nog meer houtskoolmeilers bevinden.IJzerproductieIn het noordoostelijke deel van het plangebied zijn op het Jonge Dryas-terras sporen gevonden die wijzen op de productie van ijzer. De slak concentreert zich in een relatief klein gebied en kan worden onderverdeeld in productieslak, ovenwand en moerasijzererts. Binnen de productieslakken kunnen twee typen worden onderscheiden: slak die wordt afgetapt (‘tapslak’) en slak die in de oven achterblijft (‘ovenslak’). De stukken slak zijn groot, wat een aanwijzing is dat zij niet of nauwelijks verplaatst zijn.De productieslak wijst op de productie van ijzer in een oven waarbij de slak regelmatig in een kuil voor de oven werd afgetapt. Slak die bij de productie van ijzer in tapovens ontstond, werd in de regel op een slakhoop in de buurt van de oven gestort. Het is aan te nemen dat dit in Well-Aijen eveneens is gedaan. Zo werd direct ten oosten van het opgegraven terrein een grote, donkere ovale verkleuring van ca. 20 bij 13 m in het veld waargenomen die zeer veel slak bleek te bevatten. Dit zou de rest van een slakhoop kunnen zijn.Direct ten zuiden van de kuil met productieslakken is tijdens het proefsleuvenonderzoek in 2004 het restant van een mogelijke haard of oven opgegraven. Met behulp van de 14C-methode aan houtskool is deze oven tussen 542-624 n. Chr. en 628-638 n. Chr. gedateerd. De ijzerproductie in Well-Aijen is daarmee deels vroeger dan en deels gelijktijdig met de ijzerproductie op de Veluwe, die in de 7e-9e eeuw geplaatst wordt. De slak van Well-Aijen behoort daarmee mogelijk tot de vroegste getuigen van ijzerwinning met tapovens in Nederland.Aangezien slechts in twee van de acht bijgebouwen dateerbaar vondstmateriaal is aangetroffen, kan niet met zekerheid worden gesteld dat deze bijgebouwen tot de vindplaats uit de Vroege IJzertijd behoord hebben. Het zou ook heel goed mogelijk kunnen zijn dat deze structuren verband houden met de productie van houtskool of ijzerwinning in de Vroege tot Volle Middeleeuwen.Tweede WereldoorlogIn het plangebied zijn enkele loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog ontdekt. De loopgraven hebben een typisch zigzaggend verloop. De loopgraven waren geheel vondstloos. Sporen van loopgraven worden veelvuldig aangetroffen bij archeologisch onderzoek langs de Maas, bijvoorbeeld ook in Lomm Hoogwatergeul en Venlo TPN. Tijdens de laatste oorlogswinter lag het front langs de Maas. Aan de oostzijde van de Maas heeft het Duitse leger loopgraven aangelegd. Deze zijn op luchtfoto’s van de RAF veelal goed te herkennen.

Tienduizend jaar landschaps- en bewoningsgeschiedenis in het Maasdal tussen Well en Aijen

Date Submitted: 2013-08-05

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xcg-7qgg
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xcg-7qgg
Provenance
Creator N. Bouma; A. Müller
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor J.W. Beestman; H.M. van der Velde (ADC ArcheoProjecten); J.A.A. Bos; I. Devriendt (Archeo Lithics); J. van Dijk (Archeoplan Eco); E. Drenth (ArcheoMedia); R. Exaltus (ArcheoPro); K. van Kappel (ArcheoPro); H. Kars (VU); J. van der Laan (VU); M.J.A. Melkert; T. Obdam; P.T.A. de Rijk (ArcheoMedia); F.S. Zuidhoff; ADC ArcheoProjecten
Publication Year 2016
Rights CC-BY-4.0; info:eu-repo/semantics/openAccess; http://creativecommons.org/licenses/by/4.0
OpenAccess true
Contact J.W. Beestman (ADC ArcheoProjecten)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 65882
Version 1.0
Discipline Humanities