In opdracht van dhr. F. de Jong heeft Transect b.v. op 10 oktober 2018 een archeologische begeleiding uitgevoerd in een plangebied aan de Olingerweg 1 te Appingedam (gemeente Appingedam), bij de dorpswierde Oling. De aanleiding voor het onderzoek was de realisatie van een mestopslag in het plangebied. In het plangebied staat - op het hoogste deel van de wierde - een agrarisch bedrijf met een woonhuis en bijbehorende stallen. Van het gehele plangebied met een oppervlakte van ca. 14.800 m , diende 470 m te worden onderzocht (het onderzoeksgebied), namelijk de oppervlakte van de bouwput voor de mestopslag.Voor dit voorgenomen plan is een omgevingsvergunning aangevraagd, in welk kader ook archeologisch onderzoek vereist was. Volgens het bestemmingsplan ('Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden 2011') is namelijk sprake van een archeologische waarde ('waarde-archeologie 1'), waarbij geldt dat voor het bouwen van bouwwerken een vergunning van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed noodzakelijk is. Aangezien in het plangebied reeds een aantal archeologische onderzoeken heeft plaatsgevonden (de laatste in 2003 tijdens de bouw van een stal; Theunissen et al. 2005), waarbij is vastgesteld dat in dit gebied een dorpswierde aanwezig is, met een (tot nu toe) vroegste datering van in ieder geval de 9e eeuw, heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) besloten het onderzoek plaats te laten vinden in de vorm van een Archeologische Begeleiding, conform protocol Opgraven.Het onderzoek heeft geen grondsporen opgeleverd. Qua bodemopbouw zijn twee lagen onderscheidden, namelijk S.1000 (moderne bouwvoor) en S.3000 (kleiafzettingen, ge nterpreteerd als een antropogeen opgeworpen ophogingslaag. Het onderzoeksgebied bevindt zich direct buiten de voet van de terp volgens kaarten die in deze rapportage zijn opgenomen. De voornaamste reden van het geringe aantal aangetroffen bodemlagen en de afwezigheid van grondsporen is dat het plangebied tot maximaal 80 cm -Mv is ontgraven (de maximale civieltechnische einddiepte). Tevens is het bouwvlak vanaf alle kanten uitgegraven in taluds, waardoor enkel het centrum van het bouwvlak tot de maximale einddiepte is ontgraven. Wel werden in totaal 195 vondsten opgegraven, die vooral afkomstig zijn uit S.3000, de antropogene ophogingslaag. De vondsten geven aan dat deze laag is opgeworpen met grond, mogelijk uit de directe omgeving, dat vondstmateriaal uit de Late-Middeleeuwen A tot Nieuwe tijd bevat. De oudst dateerbare vondst uit S.3000 zijn scherven Pingsdorf uit de 10e - 12e eeuw, en de jongste vondst een fragment pijpaarden steel uit de 17e - 20e eeuw. De aardewerkscherven, maar ook de andere vondsten (dierlijk bot, natuursteen en bouwkeramiek) geven aan dat deze als afvalmateriaal terecht zijn gekomen in grond die is gebruikt als ophoging.De archeologische verwachting voor het plangebied was specifiek, vanwege de eerder uitgevoerde onderzoeken (Miedema 1990, Theunissen et al. 2005) en luidde als volgt: In het plangebied is de dorpswierde Oling aanwezig. Deze wierde is vanaf de 8e eeuw vrijwel continu bewoond door de mens met zijn huisdieren. Uit de 11e - 14e eeuw is een aantal sporen bekend en is vondstmateriaal aangetroffen. Het betreft voornamelijk sloten die tot een oud verkavelingssysteem behoren, waarvan de greppels de woonheuvel omgaven. De 15e - begin 16e eeuw omvat een derde bewoningsfase met diep ingegraven sporen. Vanaf de 15e eeuw lijkt continue bewoning op de dorpswierde Oling een feit. Hoewel is vastgesteld dat de wierde in ieder geval vanaf de 8e eeuw is bewoond, is het mogelijk dat in het plangebied oudere (bewonings-)sporen aanwezig kunnen zijn. Tevens kunnen structuren en sporen aanwezig zijn die samenhangen met bewoning en agrarische activiteiten (naar Theunissen et al. 2005). Uit de archeologische begeleiding uit 2018 is gebleken dat er geen aanwijzingen zijn dat het onderzoeksgebied reeds v r de 8e eeuw werd bewoond / gebruikt. In het onderzoeksgebied is een ophogingslaag aangebracht door de mens. Of deze reeds kan worden gerekend tot de voet van de terp, valt niet met zekerheid te zeggen. Aan de hand van kaartmateriaal (Miedema 1990, fig. 2)blijkt dat de voet van de terp direct ten westen is gelegen van het onderzoeksgebied. Daarmee zijn twee opties mogelijk: (1) het onderzoeksgebied ligt aan de voet van de terp, waarbij de voet verder naar het oosten is gelegen dan oorspronkelijk gekarteerd op basis van eerdere onderzoeken; (2) het onderzoeksgebied ligt daadwerkelijk buiten de grenzen van de voet van de terp, waarmee S.3000 een antropogene ophogingslaag is, die geen onderdeel uitmaakt van de terp.Met de opgraving, variant archeologische begeleiding, is het onderzoek ten behoeve van de geplande ingrepen volledig onderzocht. Verdere stappen - m.b.t. archeologisch onderzoek binnen het plangebied - hoeven voor de huidige plannen niet meer genomen te worden. Verder wijzen wij op de wettelijke verplichting (Erfgoedwet) om archeologische resten die ondanks het onderzoek tijdens de civieltechnische werkzaamheden worden aangetroffen, te melden bij de bevoegde overheid, in deze de gemeente Appingedam.