In opdracht van Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat directie Limburg, Projectbureau Rijksweg 73-Zuid is tussen 12 en 27 oktober 1999 door het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) een Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO) uitgevoerd op een vindplaats bij Swalmen-Heide. De vindplaats, die in 1998 door RAAP archeologisch adviesbureau tijdens prospectief onderzoek is ontdekt, ligt binnen het tracé van de geplande Rijksweg 73-Zuid. Ter plaatse was prehistorisch, Romeins en in mindere mate middeleeuws aardewerk aangetroffen. Het ROB-projectteam Archeologie Maaswerken/Rijksweg 73-Zuid heeft het ontwerp voor het AAO opgesteld en heeft het onderzoek begeleid. Het onderzoeksgebied ligt op de westelijke helling van een hoge kop. Aan de voet van de helling bevindt zich een verlande beek (oude Maasmeander). Doel van het onderzoek was tot een waardering te komen van de vindplaats. Daarnaast waren er specifieke onderzoeksvragen over de landschappelijke en bodemkundige situatie, de conservering van grondsporen, de aard van de archeologische resten en het eventueel voorkomen van 'bemestingsaardewerk' uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. De onderzoeksmethode omvatte zowel boringen als proefputten. Op de plaats van de proefputten zijn boringen gezet, waarvan het boorsediment is gezeefd. Deze boringen hadden tot doel vuursteenconcentraties op te sporen en nadere informatie over een 'bruine laag' te verkrijgen, die tijdens het AAI was vastgesteld. Vervolgens zijn drie proefputten aangelegd met afmetingen van respectievelijk 4 x 80 m, 4 x 25 m en 4 x 20 m. Op de onderste helft van de helling en het daar aanwezige vlakkere deel zijn sporen aangetroffen. Een structurele samenhang is niet geconstateerd. Tevens is hier een in de bodem ingegraven Romeins voorraadvat (dolium) uit de 2e eeuw n.Chr. aangetroffen. Vermoedelijk ligt het onderzoeksterrein in de periferie van een nederzetting uit de Romeinse tijd, die zich op de kop heeft bevonden. De sporen zijn overdekt door een colluvium. De top is sterk geërodeerd. Alleen eventueel zeer diep ingegraven sporen zullen hier behouden zijn. Halverwege de helling en op het vlakke deel ervan zijn de condities voor het aantreffen van sporen redelijk, met dien verstande dat een verbruining van de bodem de herkenbaarheid van de sporen kan bemoeilijken. Het vondstmateriaal bestaat overwegend uit handgevormd, met pot- of steengruis verschraald aardewerk, waaronder twee besmeten en drie met nagelindrukken of kamstreek versierde scherven. Hoewel dit aardewerk ook in de IJzertijd voorkomt, doet de vaak voorkomende oranjerode kleur vermoeden dat het in de Romeinse tijd moet worden gedateerd. Enige randen van ruwwandig aardewerk zijn in de tweede helft van de 2e eeuw te dateren. De conservering van dit materiaal is matig door de grote fragmentatie van het aardewerk. Botmateriaal is aanwezig. Bewoningssporen van voor of na de Romeinse tijd zijn niet gevonden. Er zijn verspreid over het onderzoeksgebied vuurstenen artefacten aangetroffen, maar het bleek niet mogelijk deze aan een sitetype toe te wijzen. Gedeeltelijk zijn de artefacten door erosie verplaatst. Een eventuele site ter plaatse kan in de Romeinse tijd zijn verstoord. De vondsten uit de Middeleeuwen kunnen met bemesting zijn meegekomen. In de Nieuwe Tijd is in de verlande beek turf gestoken en tevens zijn daar enige greppels gegraven.