In november 2021 heeft Antea Group een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO-O) door middel van boringen uitgevoerd op het tracé van de geplande (te vervangen) persleiding tussen Hippolytushoef en Den Oever (gemeente Hollands Kroon), deelgebied fase 1 (bebouwde kom Hippolytushoef tot aan de Venneweg). De resultaten van dit deelonderzoek zijn in december 2021 gerapporteerd en in de vorm van revisie 0A van dit rapport ter beoordeling voorgelegd aan de bevoegde overheid (gemeente Hollands Kroon). In september 2022 heeft Antea Group het inventariserend veldonderzoek (IVO-O) voor fase 2 van het tracé (deelgebied Venneweg tot aan Den Oever) uitgevoerd. De resultaten en conclusies van fase 1 zijn gerapporteerd in hoofdstuk 3 en 4 van dit rapport. De resultaten en conclusies van fase 2 zijn gerapporteerd in hoofdstuk 5 en
6 van dit rapport. Het veldonderzoek volgt op een bureauonderzoek dat separaat is verschenen en voorafgaand aan het veldonderzoek aan de gemeente ter beoordeling is voorgelegd. Het bureauonderzoek is in onderstaand rapport als hoofdstuk 2 integraal opgenomen, geactualiseerd met de verwerking
van de meest recente tracélijn.
Resultaten fase 1 (afgerond).
De bodemopbouw is zeer divers. De bovengrond is veelal in hoge mate verstoord door menselijk ingrijpen (tot een diepte van gemiddeld 0,7 m-mv). Ook waar deze niet door menselijk handelen (al te veel) is verstoord is de bovengrond van rommelige aard: vermoedelijk is dit het gevolg van de ligging van het plangebied aan de lage flank van de bult zodat zich in het plangebied hellingmateriaal en aangespoelde sedimenten hebben afgezet. De ondergrond bestaat in het westen uit keileem of keizand, met incidenteel mogelijk een zeer klein laagje dekzand, tot
dekzandprofielen in het oostelijk deel. Daartussen komt een aantal afzonderlijke, met klei gevulde laagtes voor. Het verstoord en begraven dekzandlandschap is te verdelen in een dekzandkop (rondom boring bij 13) en een dekzandvlakte (boring 16-17) met daartussenin een met klei gevulde laagte.
Er is tijdens het veldonderzoek (fase 1) tussen Hippolytushoef en de Venneweg één vindplaats aangetroffen op een dekzandrug. Het betreft waarschijnlijk een laatmiddeleeuws huiserf in een zone van aanleg over 200 m over boringen 12, 13 en 13A. Verstoring van deze vindplaats is enkel te verwachten tijdens het graven van de leidingsleuf en dan ook alleen aan de zuidzijde van deze sleuf (de noordzijde is al verstoord door de bestaande leiding). Antea Group heeft naar aanleiding van deze bevinding geadviseerd een archeologische begeleiding uit te voeren. Gezien
de geringe omvang van de verwachte verstoring, waarbij dientengevolge de te verwachten kenniswinst gering zal zijn, heeft de adviseur van de gemeente geadviseerd om deze begeleiding in de vorm van monitoring uit te laten voeren door amateur-archeologen (AWN-Noordkop). De gemeente heeft dit advies als besluit overgenomen. Verdere documentatie en rapportage van de monitoring wordt door de AWN-Noordkop verzorgd. Deze eerdere advieszone is verbeeld in afbeelding 15. Bovenstaande geldt alleen voor fase 1 van het werk: te weten de aanleg tussen de bebouwde kom van Hippolytushoef en de Venneweg. Bij
het verschijnen van revisie 0B van dit rapport (september 2022) is fase 1 reeds afgerond (aangelegd).
Resultaten fase 2.
De bodemopbouw is gerelateerd aan de landschappelijke eenheden. Op de stuwwallen is op de leem en keizand een dekzandlaag aanwezig met plaatselijk (deels) intacte droge podzolbodem met daarbovenop incidenteel een laag die mogelijke een cultuurlaag betreft (late middeleeuwen en nieuwe tijd A). Er is op de stuwwal en de flanken ervan echter ook veel sprake van rommelige, verstoorde profielen waarbij niet in alle boringen duidelijk is dat dit recente verstoringen betreft. Tussen de stuwwallen liggen laagtes waarvan de top van de profielen bestaan uit al dan niet genivelleerde dekzandkoppen en uit kwelderafzettingen. De kwelderafzettingen liggen op veen, of zijn tot in het dekzand geschuurd. In de kwelderafzettingen komen lagen voor van verspoeld zand. De ondergrond, onder veen en kwelderafzettingen, bestaat uit een dekzandvlakte waarin vrij consequent een podzol tot ontwikkeling is gekomen, die in veel gevallen intact onder veen of
kwelderafzetting ligt. Deze podzol is in de loop van het Holoceen vernat (onder water komen te staan). In deze dekzandvlakte komen ook dekzandkopjes, waarvan de hoogste delen zijn genivelleerd of geërodeerd, maar waarop de flanken intacte (droge) podzolprofielen aanwezig zijn. De aanwezigheid van een > 0,5 m dik humeus aangerijkt dek in boringen 55 en 57, in mindere mate ook boringen 53 en 72, duidt op een cultuurdek (bijvoorbeeld plaggendek). De aanwezigheid van een dergelijk dek duidt op bewoning op de locatie of directe nabijheid. Met name op de stuwwal bij de Akkerweg worden resten van een nederzetting uit de late
middeleeuwen vermoed. Voor de stuwwal waarop de Gesterweg loopt (boring 72) kunnen zich resten van bewoning of begraving uit de vroege middeleeuwen bevinden. Afgezien van archeologische lagen zijn er ook intacte (begraven) bodems in het dekzand aangetroffen met een archeologische verwachting voor resten uit de steentijd, uit de periode van voor de veengroei en van voor de mariene activiteit. In het bijzonder betreft dit de intacte droge podzolprofielen op de flanken van enkele dekzandkoppen (boringen 27-29 en boringen 39 en 43). Concreet betreft dit dan de periode laat-paleolithicum, mesolithicum en vroeg neolithicum. De
top van de hogere dekzandkop (boringen 41-42) is landbouwkundig genivelleerd. Ook voor de restanten van podzolprofielen op de stuwwallen, onder het plaggendek, geldt een middelhoge archeologische verwachting. Een gematigde archeologische verwachting geldt voor de intacte, vernatte podzolprofielen in de dekzandvlakte. In principe waren deze plaatsen bewoonbaar in de steentijd, voorafgaande aan de vernatting (zie afbeelding 4a-b). Vindplaatsen zijn hier niet
aangetroffen, maar het opsporen van vindplaatsen is ook niet het doel van een verkennend booronderzoek. Voor het aantonen van de aan- of afwezigheid van vindplaatsen dient een karterend onderzoek (in de vorm van boringen of proefsleuven) plaats te vinden.
Selectieadvies fase 2.
Het voorgenomen werk betreft een uitbreiding van een bestaande leidingsleuf. Dit betekent dat eventuele nieuwe verstoringen van archeologische vindplaatsen in een smalle strook plaatsvinden. Een proefsleuvenonderzoek zou mogelijk een grotere verstoring betekenen voor de eventueel aanwezige vindplaatsen. Daarom adviseren wij tot het uitvoeren van een archeologische begeleiding, onder protocol proefsleuven (4003), ter plaatse van de hoge verwachtingszones op de stuwwallen en de dekzandkoppen (boringen 27-29, 39-43, 53-57 en 71-73; afbeelding 17 en 18).
Verder adviseren wij de gematigde verwachting op archeologische vindplaatsen ter plaatse van de lager gelegen vernatte podzolprofielen niet verder te onderzoeken.
De verwachting is echter breed en kan vooral ter plaatse van de dekzandkoppen (vanwege de intacte, begraven droge podzolbodems) ook uit resten uit de steentijd bestaan. Op de stuwwallen zijn tevens (kleinschalige) begraafplaatsen mogelijk3, maar zijn vindplaatsen uit de steentijd door beakkering en het opbrengen van het plaggendek minder goed bewaard gebleven. Intacte vindplaatsen uit de steentijd of van een nederzetting of grafveld uit de middeleeuwen zijn voor het gebied bijzondere archeologische resten die, als ze worden aangetroffen, een
nauwkeurige opgravingsmethode vereisen. Waar archeologische resten worden aangetroffen, zal de archeologische ontgraving leidend zijn. De documentatie van de archeologische resten gaat in dat geval verder dan het verzamelen van losse vondsten uit de sleuf en uit het stort. De voortgang van het civieltechnische graaf- en aanlegwerk kan hiermee vertraagd worden. De aan of afwezigheid van vindplaatsen uit de steentijd op de droge podzolprofielen ter plaatse van de dekzandkoppen (boringen 27-29, 39-43; zie afbeelding 17) kan ook worden bepaald door het uitvoeren van een karterend booronderzoek, specifiek gericht op het opsporen van dit type vindplaats. Een archeologische begeleiding vindt plaats onder protocol 4003 van de BRL4000 en hiervoor is een door de gemeente geaccordeerd programma van eisen verplicht gesteld. Het programma van eisen borgt dat de archeologische resten zorgvuldig worden vastgelegd en verbindt deze eis aan de vergunning voor het werk. Een karterend booronderzoek vindt plaats onder protocol 4003 van de BRL4000 en hiervoor hoeft geen programma van eisen te worden opgesteld. Bovenstaande betreft een selectieadvies. Het is aan de gemeente Hollands Kroon en haar extern adviseur(s) om, mede op basis van de bevindingen uit dit rapport, over te gaan tot een selectiebesluit.
Selectiebesluit.
Het is belangrijk om te vermelden dat het bovenstaande selectieadvies van Antea Group niet door de adviseur van de gemeente, in deze Archeologie West-Friesland (AWF), wordt overgenomen, of in elk geval niet op deze manier. AWF adviseert de gemeente Hollands Kroon om de geplande ingreep vrij te geven met betrekking tot het aspect archeologie. Wel dient dan in de omgevingsvergunning te worden opgenomen dat de Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Noordkop de graafwerkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen van de
persleiding kosteloos wil monitoren. Vanwege het feit dat de nieuwe persleiding dicht bij de bestaande wordt aangelegd, wordt gemotiveerd dat de aanleg van de persleiding eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden niet onevenredig zal aantasten.
Antea Group Archeologie
2021/229