De ijzertijdnederzetting van Well-Aijen, Werkvak 3

DOI

Onderzoeksbureau BAAC heeft in het kader van de Maaswerken in opdracht van de Provincie Limburg verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd op de locatie Well-Aijen Werkvak 3. De aanleiding voor deze onderzoeken was de aanleg van een hoogwatergeul ter verbetering van de afvoer- en waterbergingscapaciteit van de Maas en de daarmee gepaardgaande ontgronding in het plangebied Well-Aijen. Binnen de bredereonderzoeksagenda voor de gehele Maaswerken werd Werkvak 3 door de rijksdienst specifiek geselecteerd als vindplaats die informatie over bewoning aan de Maas in de ijzertijd moest opleveren. Kenmerkend voor de Maaswerken is de stevige landschappelijke inkadering van het archeologisch onderzoek met grote aandacht voor de materiële cultuur. De landschappelijke component van dit onderzoek bestaat uit een karterend booronderzoek, gevolgd door landschappelijke proefsleuven, verschillende bodemkundige onderzoeken, alsook uit het grootschalig botanisch onderzoek. De resultaten daarvan, vanvooronderzoek en opgraving, zijn in dit rapport geïntegreerd. De aandacht voor materiële cultuur blijkt uit de uitvoerige deelrapportages in dit rapport, met name die van het prehistorische aardewerk, het vuursteen en het natuursteen.Het onderzoeksgebied beslaat een rivierduin uit de Late Dryas met aanliggende geullaagte waar men in de periode vroeg-neolithicum tot en met de middenijzertijd heeft gewoond dan wel gebivakkeerd. De vroegste perioden, te weten verschillende fasen uit het neolithicum en de bronstijd, zijn slechts fragmentarisch in beeld gekomen. Deze vroegste bewoning is door een zeer intensieve bewoning en beakkering in de vroege en midden-ijzertijd grotendeels verstoord, dan wel vermengd geraakt. Desondanks zijn belangwekkendeontdekkingen gedaan, in het bijzonder de vondst van Bandkeramisch aardewerk en aardewerk behorend tot de Vlaardingen-Steingroep. Het merendeel van de vuursteenassemblage is, samen met een kleine groep scherven, in verband te brengen met een nederzetting uit het laat-neolithicum. Resten daarvan duiken op een groot deel van het terrein op, maar in verstoorde context. Mogelijk zijn enkele sporen te dateren in het neolithicum. Uit de bronstijd zijn veel meer vondsten en grondsporen te vermelden, die zijn te relateren aan eennederzetting. Ook deze resten zijn echter grotendeels in de ijzertijd verstoord of vermengd door beakkering. Een bijzondere vondst is een speer- of lanspunt uit de midden- of late bronstijd.Vanaf de late bronstijd krijgen we veel meer vat en zicht op de bewoning van dit duin. De vroegste duidelijk te onderscheiden bewoningsfase is te plaatsen aan het einde van de bronstijd of het begin van de ijzertijd, in de 9e-8e eeuw v.Chr. Mogelijk na een kort hiaat begint een aaneengesloten bewoningsfasevanaf de tweede helft van de vroege ijzertijd tot en met de eerste helft van de midden-ijzertijd, circa 650/600-350 v.Chr. en in die periode zijn veruit demeeste sporen en structuren te dateren. Er zijn zoveel grondsporen en vondsten aangetroffen, dat de analyse en ordening daarvan een enorme uitdaging is gebleken. Dit te meer nog, omdat de stratigrafische opbouw van het duin veel complexer was dan verwacht, waardoor het in twee vlakken onderzocht is. Tenminste vier of vijf erflocaties zijn te onderscheiden aan de hand van structuur- en kuilenclusters in combinatie met de verspreiding van de materiëlecultuur (vooral de werktuigen) waaruit erfgerelateerde activiteiten zijn te herleiden. Eén van die erflocaties blijft in de tweede helft van de middenijzertijd bewoond, en daarmee is de continuïteit van bewoning nog te verlengen tot circa 250 v.Chr.Een belangrijke constatering van het onderzoek is dat het duin in de ijzertijd intensief bewoond werd gedurende enkele eeuwen en dat daarbij sprake was van een omslag in gebruik: locaties die bewoond werden, zijn nadien beakkerd, en soms daarna opnieuw bewoond of heringericht. Tussentijds vond lutumaanreiking plaats door opslibbing en het inploegen daarvan, wat samen met een hoge bioactiviteit zorgde voor een hoge bodemvruchtbaarheid. Die werd verder actief onderhouden of vergroot door bemesting met gemengdnederzettingsafval, voornamelijk bot, houtskool en as. Dat afval werd in een deel van de talrijke kuilen bewaard en vermengd, waarmee we die kuilen als mestvaalten interpreteren. Een groot deel van de honderden overige kuilen diende voor de opslag en koeling van voedsel en dranken. Door de cycli van bewoning, beakkering en ander grondgebruik zijn gedurende de ijzertijd veel resten van bewoning door herbouw, ploegen en egalisatie verdwenen dan wel moeilijk zichtbaar geworden. Vooral paalsporen hadden hieronder te lijdenen daardoor is het aantal herkende gebouwstructuren beperkt gebleven. De hoofdgebouwen zijn klein van formaat en van het type Breda-Beek, dat we, in navolging van de Synthese Oogst voor Malta die voor het Maasdal is opgesteld, in deze publicatie naar voren brengen. Zoals elders in Limburg is vastgesteld, ontbreken grote woonstalboerderijen hier. Deze constatering komt overeenmet voorbeelden uit met name Duitsland, waar vaker kleine hoofdgebouwen voorkomen, maar ook elders in Zuid-Nederland komt dit huistype voor.Door toenemende vernatting van het Maasdal verliet men aan het einde van de midden-ijzertijd de nederzetting. Vermoedelijk werd de wateroverlast te frequent of nam in hevigheid toe waardoor het duin niet meer bewoonbaar was. Van na de midden-ijzertijd dateren maar weinig grondsporen. Uit de late ijzertijd, Romeinse tijd en middeleeuwen dateren geen gebouwen, alleen enkele kuilen, en op basis van verstrooide aardewerkvondsten wordt gesteld dat het terrein als akker-weidegrond in gebruik was. Aangezien het duin na de ijzertijdbewoning verder is opgeslibt, heeft de latere beakkering maar weinig verstoring van de oudere bewoning aangericht.Vanaf de vroege middeleeuwen zijn houtskoolmeilerkuilen aangelegd, die in verband worden gebracht met ijzerproductie. Bij naburige onderzoeken zijn talrijke vergelijkbare sporen en smeltovens aangetroffen.In de Tweede Wereldoorlog wordt een loopgraaf aangelegd door de Duitsers, ter verdediging van de noordelijke uitloper van de Westwall- of Siegfriedlinie.

Date Submitted: 2022-05-17

Files not yet migrated to Data Station. For access to these files, please contact DANS at info@dans.knaw.nl.

Identifier
DOI https://doi.org/10.17026/dans-xc8-nmuh
Metadata Access https://archaeology.datastations.nl/oai?verb=GetRecord&metadataPrefix=oai_datacite&identifier=doi:10.17026/dans-xc8-nmuh
Provenance
Creator C.M van der Linden; E. Ball
Publisher DANS Data Station Archaeology
Contributor R.J.W.M. Gruben; J.H.J.M. Aal (BAAC); S.B.C. Bloo (BAAC); E. Drenth (BAAC); H. Haaster (BIAX consult); K. Hänninen (BIAX consult); M. Hendriksen (BAAC); T. Hogendijk; R.A. Houkes (De Litholoog); C.C. Kalisvaart (BAAC); R. de Rijk; M. Tolboom (BAAC); N. Warmerdam (BAAC); P. Weterings (BAAC); BAAC
Publication Year 2022
Rights DANS Licence; info:eu-repo/semantics/openAccess; https://doi.org/10.17026/fp39-0x58
OpenAccess true
Contact R.J.W.M. Gruben (BAAC bv)
Representation
Resource Type Dataset
Format application/zip
Size 63331
Version 1.0
Discipline Humanities