Naam: Harry Ponidin TjodikromoAchternaam: TjodikromoGeboorteplaats: Paramaribo, SurinameGeboortedatum: 1932Woonplaatsen: Suriname 1932 - 1970; Curacao 1970 - 1976; Nederland 1976 -Mijn ouders waren contractanten uit Indonesië. Met verschillende boten kwamen ze aan. Eenmaal in Suriname, hebben ze elkaar ontmoet. Mijn moeder heette mbok Sjoeminah Tjodikromo. Zij is door haar eigen oom bedonderd. Hij heeft haar gepakt en mee naar huis genomen. Mijn moeder vroeg haar oom wat er aan de hand was. Hij zei: `Je gaat werk en goud zoeken’. Mijn moeder zei: ‘Nee, ik moet naar huis, ik ga het eerst aan papa vertellen.’ ‘Nee, hoeft niet´, heeft die oom toen gezegd, ´Ik ga je vader en moeder zo voor je roepen’. Vervolgens werd ze opgesloten in de badkamer. Ze huilde en schreeuwde, maar niemand kon haar horen. Daarna heeft hij haar in zo’n kar gezet, en zo heeft hij haar naar de haven gebracht. En weet je voor hoeveel geld hij mijn moeder als contractant heeft verkocht? Voor twee gulden! Maar ja, twee gulden was toen veel geld.Mijn ouders kregen zes kinderen, drie jongens en drie meisjes. Ik werd opgevoed door mbok Sarmina, de beste vriendin van mijn moeder. Mijn moeder noemde haar ‘yu’, wat zus betekent. Ze zei: ‘Yu, ik ben zwanger. Als het kind straks geboren wordt, en het is een jongen, dan mag jij het hebben. Maar als het een meisje is, houd ik het zelf.’ En zo, vertelde mijn moeder, ben ik als baby weggegeven.Mijn eigen moeder was arm, maar mijn pleegmoeder was dat ook. Er was geen geld om mij naar de MULO te laten gaan. Er was niet eens geld om genoeg te eten. Ik droeg nooit schoenen, daar was geen geld voor. Na de oorlog, in 1945 was er alleen maar cassave. Rijst aten we nooit, dat was er niet. Als ik denk aan toen ik klein was, begin ik altijd te huilen.Mijn vader had geen werk, het was moeilijk om werk te vinden in die tijd. Soms liep hij met een paar vrienden helemaal van de Kraneweg in Lelydorp naar Saramacca, op zoek naar werk. Geld om de bus te betalen hadden ze niet. Het enige wat we konden doen was planten: cassave, kool, maïs, banaan. Maar er was niet elke dag wat te eten. Dan ging ik met honger naar bed. De kaum (religieuze voorganger), die onze buurman was, zei dan altijd: ‘Een huis van zinkplaat helpt niet, als er geen eten is. Een huis kun je niet eten, je moet rijst hebben’. Na de oorlog moesten we in de rij staan bij de Chinees om rijst te kopen, maar geld had mijn moeder niet. Dan loog ze tegen de Chinees en zei dat mijn echte moeder mij had verlaten, zodat ze meer rijst kon krijgen. Dan kreeg mijn moeder vijf kilo en kreeg ik ook nog eens vijf kilo. Ja, in die tijd had je geen mooie slof voor je voeten of een mooie pet voor op je hoofd. Ik ben blij dat de tijden veranderd zijn. Heel, heel blij! Ik heb al meegemaakt wat pinaren is! Tot mijn vijftiende heb ik op school gezeten, en toen heeft men tegen me gezegd: ‘Vanaf vandaag is je school afgelopen, je krijgt een getuigschrift’. Een getuigschrift! In het hele dorp waar ik woonde, was er niemand die dat had! Toen ik van school af kwam ging ik aan het werk bij de Dienst Openbare Werken: wieden en goten schoonmaken. Ik verdiende daar 1.25 gulden per dag mee.Omdat mijn ouders hun huis niet meer konden betalen, moest het huis worden verkocht. Mijn moeder en ik gingen naar de stad en daar vonden we een kamer aan de Kosterstraat. Het was eigenlijk meer een klein hokje. Daar sliepen wij: mijn vader, moeder en ik. Het was moeilijk, we hadden geen land meer, waar mijn vader iets op kon verbouwen. Om geld te verdienen verkocht ik pinda’s. Met twee pindatrommels liep ik te verkopen: ‘Pindaa, pindaaa!’. Soms verdiende ik wel 25 gulden. ’s Middags tegen een uur of drie verkocht ik pinda’s bij de Domineestraat. ’s Avonds ging ik naar het theater Luxor en verkocht ik daar pinda’s.Later ging ik werken bij een bakkerij op de hoek bij Luxor. Daar verdiende ik zeven gulden per week. Dat was toen niet erg veel, maar ik mocht ook tien broden meenemen en dat brood kon ik weer verkopen aan de buren. Op een dag kreeg mijn eigen vader, dus Kartosentono, een auto ongeluk. Hij werkte bij de bar van het hotel van het militaire tehuis. Mijn moeder vroeg of ik het werk van mijn vader wilde overnemen. En zo ben ik begonnen met echt werk: eerst als barkeeper, later als kok. Ik verdiende vijftig gulden, dat was veel in die tijd. En bovenop mijn salaris kreeg ik nog tips.Toen ik een jaar 36 was, ben ik weggegaan, naar Curaçao. Ik had gesolliciteerd bij restaurant Indonesia op Curaçao. Meneer Spijkerman, de makamba (blanke man) schreef dat ze een kok nodig hadden. In de keuken waar ik werkte heb ik meneer Spijkerman gebeld en nog diezelfde avond vertrok ik naar Curaçao. Daar ben ik van 1970 tot en met 1976 gebleven. Ik was al getrouwd, na een jaar heb ik mijn vrouw en kinderen laten halen. Al mijn kinderen zijn opgegroeid op Curaçao. De kleinste, Ricardo, werd daar zelfs geboren.
Date Submitted: 2011-04-29
Tot aan 1939 werden circa 33.000 Javanen naar Suriname overgebracht. Na hun contractperiode vestigde de meerderheid zich in Suriname. Slechts een minderheid keerde terug naar Indonesië. De meest beschreven terugkeer is de georganiseerde repatriëring in 1954 van circa 1000 personen naar Indonesië. Deze bestond uit Javaanse ex-contractarbeiders en hun in Suriname geboren (klein)kinderen. Tegen beter weten in kwamen zij niet terecht op Java, maar in Tongar, een plaatsje in West-Sumatra. Daar bleven de meesten niet lang. Hun zoektocht naar een beter leven bracht hen naar andere plaatsen in Indonesië: Pekanbaru, Padang, Medan, Jambi, Jakarta, maar ook opnieuw naar Suriname.Veel minder bekend is de groepsmigratie in 1953 van enkele tientallen Javanen naar het buurland Frans Guyana. Vermoedelijk zijn tot aan het eind van de jaren 60 nog meer personen in groepsverband naar Frans Guyana vertrokken. Tijdens de Surinaamse binnenlandse oorlog weken ook Javanen, vooral vanuit Moengo en Albina, naar Frans Guyana uit. Volgens de Franse bevolkingsgegevens van 2005 wonen momenteel zo’n 1900 Javanen in Frans Guyana.De meest recente omvangrijke landverhuizing van Javaanse Surinamers vond plaats vóór de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, dit keer uit Suriname naar Nederland. In de ban van politieke leiders die van mening waren dat de onafhankelijkheid niet goed zou uitpakken voor de positie van de Javanen, vertrokken circa 22.000 Javanen naar Nederland. Onder hen bevonden zich ook degenen die het eerder hadden geprobeerd in Indonesië en in Frans Guyana.Deze meervoudige migratie van de Surinaamse Javanen, is het onderwerp van het levensverhalen project Javaanse Migratie en Erfgoedvorming in Suriname, Indonesië en Nederland. Om van de meervoudige migratiebewegingen en de persoonlijke ervaringen van de Javaanse migranten een helder beeld te krijgen, is een oral history-project opgezet rondom migratie en erfgoedvorming onder de Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland.Aan dit project werkten het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie (STICHJI) samen.De interviews zijn te beluisteren op de website van Javanen in Diaspora, de metadata en de samenvattingen van de interviews zijn opgeslagen in EASY.