De heer De Jong is zestien jaar bij het begin van de oorlog. Zijn vader is schipper. Moeder is huisvrouw met een sociale rol in een buurt vol armoede en werkeloosheid. De Jong zit op de R.K. Mulo en gaat daarna werken bij de Rijksverzekeringsbank. Een van zijn zusjes is bellemeisje bij een dokter, wiens praktijk door een bom op 17 juli 1943 wordt getroffen. Dat zusje komt om en wordt teruggevonden in de Zuiderkerk. De Jong krijgt voor de begrafenis 14 dagen uitstel van vertrek naar Duitsland, waar hij het laatste deel van de oorlog in Berlijn dwangarbeider is. Hij maakt daar ook geallieerde bombardementen mee. Hij vertelt heel veel over het dagelijkse leven in zijn wijk, de verschillen tussen bevolkingsgroepen. Bij luchtalarm was er altijd de angst voor de bommen. Maar over de verliezen wordt later eigenlijk nooit meer gepraat. Iedereen had z’n eigen verdriet en er moest opgebouwd worden.